GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 143 IKGEKOHEK STUKKEN. N°. 230. Leiden, 18 Augustus 1919. In de eerste helft van dit jaar bereikten Uwe Vergadering en ons College verschillende adressen van ambtenaren- en werkliedenvereenigingen, alsook van andere zijde, waarin werd aangedrongen op invoering van den achturigen werk dag (vijt en veertigurige werkweek) voor het gemeenteper- soneel, terwijl reeds in het laatst van het afgeloopen jaar verschillende bonden, zoowel van ambtenaren, als van werk lieden, zich tot ons wendden met het verzoek, om de invoering van den zoogenaamden »Engelschen" Zaterdag te bevorderen. Bij het onderzoek, dat wij naar de mogelijkheid en de noodzakelijkheid van eene verkorting van den arbeidsduur hebben ingesteld, zijn wij van den aanvang af van meening geweest, dat de vrije Zaterdagmiddag daarmede in zoodanig verband stond, dat beide vraagstukken tegelijkertijd tot op lossing moesten worden gebracht. Wij zijn daarin versterkt door het ontwerp Arbeidswet van Minister Aalberse, thans bij de Eerste Kamer aanhangig, dat den vrijen Zaterdag middag eveneens in dat licht heelt bezien, immers bepalingen bevat, die in vele der onder de wet vallende bedrijven tot het toekennen van een vrijen Zaterdagmiddag of van een daarvoor in de plaats tredenden vrijen middag zullen leiden. De invoering van een verkorten arbeidsdag zal na de tot standkoming van bedoelde wet voor verschillende takken'van dienst der gemeente bepaaldelijk geboden zijn. Met name is dit bijv. het geval ten aanzien van een overgroot gedeelte van het personeel van de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit en van het Openbaar Slachthuis en een groot gedeelte van het personeel werkzaam bij Gemeentewerken en bij de Gestichten »Endegeest", »Voorgeest" en »Rhijngeest". Andere takken van dienst daarentegen worden in het geheel niet door de ontworpen Arbeidswet beïnvloed; zoo valt bijv. de arbeid van brugwachters, brandweerlieden en politieagenten niet onder hare bepalingen. Wij achten het, nu er binnen afzienbaren tijd toch tot verkorting van den arbeidsduur van zekere groepen van werklieden zal moeten worden over gegaan, wenschelijk, om het geheele gemeentepersoneel daarin te doen deelen, zij het dan ook niet allen in gelijke mate. Nog verder te gaan, kortweg voor allen, die in gemeente dienst zijn, onverschillig den aard van hun arbeid, een acht urigen arbeidsdag in te voeren, komt ons toch niet billijk en daarom ongewenscht voor. Aan het onderscheid, dat de ontworpen wettelijke regeling maakt tusschen arbeid in fabrieken of werkplaatsen, winkels, kantoren, apotheken, koffiehuizen, hotels en verplegingsinrichtingen eenerzijds, en arbeid, die daarbuiten valt anderzijds, ware onzes inziens ook door den gemeentelijken wetgever de hand te houden. De gronden door den ontwerper van de wettelijke regeling voor dat onderscheid aangevoerd, komen ons immers volkomen rationeel voor: de arbeid buiten fabrieken enz. vereischt somtijds weinig, veelal minder lichaamsinspanning, heeft in ieder geval niet het eentonige van fabrieks- en kantoorarbeid, terwijl de arbeider dan nog daarenboven het niet te onder schatten voordeel geniet van in de buitenlucht te kunnen arbeiden. Dat er voor den arbeid buiten fabrieken enz. dus een tienurige arbeidsdag zal woi'den ingevoerd, komt ons niet meer dan billijk voor tegenover de andere, minder bevoorrechte, arbeiders. Eveneens lijkt het ons volkomen rationeel, dat de ontworpen wettelijke regeling met de meer dere of mindere intensiteit van den arbeid rekening houdt en voor allen arbeid, die voor een aanzienlijk gedeelte uit «wachten" bestaat, een tien-urigen arbeidsdag voorschrijft. Deze grondbeginselen tot richtsnoer nemend, hebben wij de eer U ten aanzien van de werklieden het navolgende voor te stellen. Vooreerst zouden wij den gewonen arbeids duur op niet meer dan acht uur per dag willen bepaald zien en voor hen, die in het zoogenaamde continubedrijf in afwisselenden dag-en nachtdienst werkzaam zijn, een «gemid delden «werktijd van 45 uur in de week willen voorschrijven. Dat hier van een gemiddelde sprake is vindt zijn reden in de noodzakelijkheid, om een zekere vrijheid te laten ten aan zien van de vaststelling van de dienstroosters, opdat deze zóó kunnen worden ingericht, als met het oog op het belang van den dienst en de wenschen der werklieden het ver- kieselijkst wordt geacht. De gelegenheid moet openblijven, om desgewenscht bijv. weken van 48 uur met weken van korte- ren werktijd af te wisselen. Voorts geven wij U in overweging, ons College bevoegd te verklaren, om als maximum een tienurigen arbeidsdag vast te stellen voor al die werklieden, wier werkzaamheden geheel of gedeeltelijk uit wacht- en waakdiensten bestaan of daarmede ten aanzien van de gevorderde lichaamsinspanning zijn gelijk te stellen en verder voor hen, die belast zijn met het gereedmaken van werklokalen, werktuigen en toestellen vóór den aanvang van den bedrijfsarbeid of het verzorgen daarvan na afloop van dien arbeid. Voorzoover deze laatste categorie van arbeiders betreft, merken wij op, dat de nieuwe Arbeidswet bepaalt, dat een algemeene maatregel van bestuur voor hen eveneens een tienurigen arbeidsdag zal kunnen voorschrijven. Wordt bovengenoemde bevoegdheid ons ver leend, dan zijn wij van plan, om daarvan bijv. gebruik te maken ten aanzien van een groot deel van het personeel van Gemeentereiniging, ten aanzien van de tuinlieden, weg- en vaartwerkers, de brandstoffencontroleurs, ook in hunne zomer- functie van zwembaas en zwemknecht, de werf- en hoofd- magazijnknechten, de brandwachts enz. Wij vestigen er in het bijzonder Uwe aandacht op, dat tien uur de maximum arbeidstijd zal zijn; indien wij, gehoord de Hoofden van tak ken van dienst, van oordeel mochten zijn, dat er met een minder aantal uren per dag kan worden volstaan, zijn wij volkomen bevoegd, om eene andere dienstregeling te trelfen. Wanneer dit mocht geschieden, blijft echter ten allen tijde de bevoegdheid bestaan, om, zoo de dienst dit vergt, op gegeven dagen de arbeiders tot een maximum van tien uur te laten werken, zonder dat dit door betrokkenen als overwerk, dat aanspraak op extra loon geeft, beschouwd zal kunnen worden. Naast den achturigen werkdag wenschen wij de 45-urige werkweek in te voeren, naast den tienurigen werkdag de 55-urige werkweek, door nl. aan den werkman een vrijen Zaterdagmiddag of daarvoor in de plaats tredenden anderen vrijen middag te'geven. Aan het geheele werkliedenpersoneel een vrijen Zaterdagmiddag te geven, gaat natuurlijk niet, omdat er nu eenmaal werkzaamheden zijn, die op Zatermid- dag moeten geschieden, als bijv. de reiniging der straten; daarom zal aan hen, die op Zaterdagmiddag moeten werken, een andere vrije middag worden toegekend. Voor zoover mogelijk, zal daarbij een stelsel van beurtwisseling worden toegepast, waardoor hij, die de eene week den Zaterdagmid dag dienst moet doen, de andere week dien middag vrij kan krijgen. Voor de werklieden, die in het continubedrijf werk zaam zijn, gaat echter zulks uit den aard der zaak niet op. Ten allen overvloede wijzen wij er op, dat voor de werk lieden, die des Zaterdagsmiddags moeten arbeiden, deze dienst tot den gewonen werktijd zal behooren en dus geen aan spraak zal geven op betaling wegens overwerk. Voor de berekening van den duur van een verlof (vacantie) zal de dag, waarop de vrije middag valt, evenals de Zondag, als een verlofdag aangemerkt worden. Wij wenschen er voorts den vollen nadruk op te leggen dat aan de sociale strekking van de verkorting van den arbeidsduur te kort zou worden gedaan, indien het overwerk niet binnen de engste grenzen werd teruggebracht. Wij meenen, dat dit bevorderd zal kunnen worden door te bepa len, dat voor het vervolg voor de eerste twee overuren niet meer dan het gewone uurloon wordt uitgekeerd en eerst voor arbeid- daarboven een zeker percentage van het uurloon als toeslag wordt uitgekeerd, nl. voor het derde en vierde overuur 10 voor verdere uren 30 van het uurloon. Het uurloon zal onzes inziens op V45 van het weekloon moe ten worden bepaald, ongeacht of de werkman per dag 8 uur of meer arbeidt; dit maakt eene wijziging van de sala risverordening noodzakelijk. De Hoofden van takken van dienst zullen voor het vervolg de machtiging van ons College behoeven, om een werkman meer dan twee uren per dag te laten overwerken; een zoo danige machtiging zal uit den aard der zaak door ons slechts in zéér bijzondere gevallen worden verleend. De werklieden zullen zich zoo wil het ook de nieuwe Arbeidswet ervan behooren te onthouden, den vrijgeko men tijd te benutten door loonarbeid in dienst van anderen te verrichten. Wij geven U daarom in overweging te bepa len, dat de Hoofden van takken van dienst aan de werklieden geen vergunning meer mogen geven, om loonarbeid voor anderen te verrichten gedurende-den tijd, waarin de gemeente hunne diensten niet behoeft, waartoe artikel 4 van het Werk liedenreglement thans nog de gelegenheid opent, en c.q. de loopende vergunningen moeten intrekken. Het Werkliedenreglement zal, zooals U bekend is, algeheel herzien worden. In stede van U eene verordening tot wijzi ging daarvan aan te bieden stellen wij U daarom thans slechts voor, eenvoudig met afwijking van dat reglement te bepalen, zooals aan het slot van dit praeadvies zal worden aange geven. In het nieuwe reglement zullen dan al deze bepalin gen verwerkt worden. Voor de ambtenaren zal eveneens eene verkorting van den arbeidsduur moeten worden ingesteld. De gewone maximum- arbeidsduur zal ook voor hen 8 uur pes dag en 45 uur per week worden, hetgeen den vrijen Zaterdagmiddag of anderen daarvoor in de plaats tredenden middag in zich sluit. Wat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 1