DONDERDAG
31 JULI 1919.
195
De hoer Zwiers. M. <1. V. Het komt mij voor, dat Burge
meester en Wethouders wel wat al te gewillig hebben voldaan
aan het verzoek van den Commissaris der Koningin. Ik deel
de bezwaren van den heer Heemskerk, en ook die, welke
door dokter Mulder in zijn adres aan den Raad zijn kenbaar
gemaakt. De heer Mulder spreekt slechts voor zijn categorie,
maar ongetwijfeld zijn er voor tal van andere categorieën van
ingezetenen onoverkomelijke bezwaren aan het voorstel van
Burgemeester en Wethouders verbonden. Elke grootere zaak
heeft tegenwoordig een of meer fietsen, waarop bestellingen
worden uitgevoerd en boodschappen verricht. Soms wordt het
toegestaan, de fiets binnen te plaatsen, maar dikwijls is dit
niet mogelijk of zelfs verboden. Het belastingkantoor op de
Steenschuur verbiedt het, en in het nieuwe gebouw der Neder-
landsche Bank kunnen, naar ik vernam, 2, zegge twee, fietsen
worden neergezet. Wanneer deze verordening mocht worden
aangenomen, zullen heel wat menschen daarvan dagelijks last
en moeilijkheden ondervinden.
De verzachting, die is aangebracht door den heer van der
Lip in zijn amendement, komt mij in ieder geval zeer nood
zakelijk voor, en zonder dat zal ik, tenzij ik hier nog overtuigd
mocht worden, zeker niet voor dit voorstel kunnen stemmen.
Wanneer de Raad op dit voorstel van Burgemeester en
Wethouders mocht ingaan, zal de burgerij in plaats van door
één voortaan door twee gevaren worden bedreigd: in de eerste
plaats door den dief, die op de fiets loert, en iri de tweede
plaats door den politieagent. Wanneer die agent nu maar
steeds op tijd en plaats present was, was het nog zoo erg
niet; dan had de dief ten minste geen kans. Maar de dief is
er vaak, en de agent niet. Dat kan de agent niet helpen,
want zooveel agenten kunnen wij niet aanstellen. Nu moet ik
er toch tegen opk omen, dat wanneer men 'bij voorbeeld een sigaren
winkel binnengaat, waar men uitzicht heeft op zijn fiets,die op de
stoep al of niet met slot en ketting is vastgelegd, het «onbeheerd"
laten staan van dat rijwiel toch strafbaar zal worden. Het is dik
wijls volmaakt onmogelijk, zijn fiets binnen te zetten; de nieuwe
verordening zou daardoor heel wat zaken onmogelijk maken,
en daartegen moet ik mij verzetten.
Ik zal dus voorloopig met dit voorstel niet kunnen meegaan.
De heer Eerdmans. Ik vrees ook, dat de toepassing van het
nieuwe artikel 17 A tot heel wat moeilijkheden aanleiding zal
geven. Immers er staat, dat men een motorrijwiel of fiets
niet onbeheerd mag laten staan, tenzij onder voortdurend
toezicht van een bekwaam persoon.
De Voorzitter. Als ik U even mag interrumpeeren, zou ik
willen opmerken, dat dit bij de artikelen ter sprake komt. De
heeren richten voorts al hun woorden tot Burgemeester en Wet
houders, maar de verordening komt van de Commissie voor de
Strafverordeningen en daar mijne medeleden absent zijn, ben ik
daarvan op het oogenblik de eenige vertegenwoordiger. Verder
kan ik mededeelen, dat de commissie het amendement van den
heer van der Lip overneemt. Dit zal vermoedelijk de debatten
bekorten.
De heer Eerdmans. Dat neemt niet weg, dat wat ik wilde
zeggen toch van kracht blijft, want dan komt in de eerste plaats
de vraag op, wat onder dat toezicht moet worden verstaan. Is
het bijvoorbeeld toezicht wanneer ik in een winkel ben en ik
zie door het raam mijn rijwiel? Men krijgt vele moeilijkheden,
die de politie veel werk kunnen bezorgen en ook voor de
burgers veel last kunnen medebrengen.
Er is op het oogenblik bij iedereen een groote angst om
zijn rijwiel door diefstal te verliezen, dus ik geloof dat men
wel aan het publiek kan overlaten, te zorgen, dat de fietsen
niet worden gestolen. Wij zullen op deze manier alleen meer
processenverbaal krijgen en de politie krijgt het drukker.
De heer Oostdam. M. d. V. De Overheid is er wel vlug
bij om eene nieuwe strafbepaling in het leven te roepen,
maar zij is er niet altijd even vlug bij om 't het publiek
gemakkelijker te maken. De fiets is meer en meer geworden
een artikel van dagelijksch gebruik, maar men ziet verschillende
openbare gebouwen, waar het toch verboden blijft om de fiets
binnen te zetten. In dat verband vestig ik eens de aandacht
op het betaalkantoor aan de Steenschuur. Daar is een gang
waar wel 100 fietsen in kunnen en in de vervelooz'e vestibule
ziet men daar toch een nijdig bord, waarop staat, dat het
binnenbrengen van fietsen verboden is.
De Voorzitter. Mag ik vragen, wat dit met het onderwerp
van bespreking te maken heeft?
De heer Oostdam. Daar kom ik op. Terwijl nu Burgemeester
en Wethouders aan de eerie zijde zoo bereid blijken om de
Overheid ter wille te zijn met een strafbepaling, zou men
aan den anderen kant toch zeker aan de autoriteiten kunnen
vragen om daar, waar het mogelijk is, het publiek de gelegen
heid te geven de fietsen binnen te brengen, waar zij veiliger
staan dan buiten. Dit laatste is vooral het geval op het
belastingkantoor, omdat men daar dikwijls lang moet wachten.
U ziet, dat er wel eenig verband is tusschen het voorstel
van Burgemeester en Wethouders en mijne opmerking.
Misschien, dat Burgemeester en Wethouders aan de betref
fende autoriteiten zouden willen vragen, deze groote vestibule
beschikbaar te stellen voor het plaatsen van fietsen.
De Voorzitter. De Commissie voor de strafverordeningen
heeft dit ontwerp gemaakt naar aanleiding van een schrijven
van den Minister van Binnenlandsche Zakeri in opdracht van
zijn ambtgenoot, den Minister van Justitie, wiens naamgenoot
hier op het oogenblik toevallig een van de sterkste bestrijders
is van dat denkbeeld. Ik meen mij te moeten aansluiten bij de
meeuing van den Minister van Justitie. Het is wel eenigszins
vreemd, dat strafbaar wordt gesteld degene, die zijn rijwiel onbe
heerd laat staan, doch men moet in buitengewone tijden wel
eens overgaan tot het nemen van buitengewone maatregelen,
en zoo hier, omdat de zorgeloosheid van het publiek oorzaak
is, dat er zooveel rijwieldieven gemaakt zijn. Deze verordening
moet er evenwel eene zijn van tijdelijken aard; men moet de
menschen dwingen minder onvoorzichtig te zijn. Er zijn
zooveel van die maatregelen tegen dingen, die op zichzelf
niet kwaad zijn en deze maatregel is noodig om te voorkomen,
dat het werk van de rijwieldieven zoo winstgevend is. Er zijn
op het oogenblik menschen, die van het stelen van rijwielen
hun bedrijf maken, daarom heeft de Minister aangeraden deze
verordening in het leven te roepen. De bezwaren tegen deze
verordening zijn werkelijk niet zoo groot, want is het zooveel
bezwaar, om als men zijn fiets moet laten staan, even de
ketting vast te maken? Ik begrijp niet, dat het nakomen
van deze verordening juist voor hakkersen slagers zoo ondoenlijk
zou zijn; zij hebben toch niets anders te doen dan de bood
schappen aan de deur af te geven. De moeilijkheid, waarvan
de heer Eerdmans spreekt, is ter beoordeeling van den rechter.
Wanneer men een winkel binnen gaat en het oog houdt op
zijn fiets, dan is deze mijns inziens niet onbeheerd. Alleen
is dit niet het geval, wanneer men zoover van zijn fiets af
is, dat men deze niet dadelijk kan bereiken. Dit moet evenwel
de rechter beslissen. Ik geloof, dat het in het belang van de
fietsrijders zelf is, dat deze verordening wordt aangenomen,
omdat zij er door worden beschermd. Ik rijd geen fiets en
daarom kan het mij persoonlijk niet zooveel'schelen of men
fietsen steelt, want zelf heb ik er geen belang bij, maar de
menschen die fiets rijden hebben er wel degelijk belang bij;
hen willen wij beschermen, maar men schijnt dat zelf niet
te willen.
De heer Zwiers. M. d. V. Naar aanleiding van hetgeen U
heeft gezegd, moet ik nog een enkele opmerking maken. Ik
geloof, dat de schrik bij het publiek er veel beter in is ge-
biacht door het feit, dat zooveel fietsen gestolen zijn, dan
door de vrees voor de bekende twee kwartjes boete van den
Kantonrechter.
En verder ben ik overtuigd, dat het groote motief voor het
stelen der fietsen van de baan is. De fietsen werden namelijk
niet zoozeer gestolen om de fietsen zelf als wel om de banden.
Men heeft later uit verschillende vaarwaters en sloten in en
om Leiden de geraamten, de frames, van tal van fietsen op
gehaald, waarvan de banden waren verdwenen. Terwille van
die banden waren ze gestolen. Nu er weer banden worden
ingevoerd en er weer rubber aanwezig is, geloof ik, dat het
grootste gevaar van de fietsdiefstallen is verdwenen. Het
lucratieve van het bedrijf is er afgeraakt.
Daarom acht ik deze strafvoorscliriften niet noodig en ben ik
van oordeel, dat ze een veel te groote belemmering zullen
opleveren in verhouding tot de zekerheid en geruststelling
van het publiek.
Ik ben er op dit oogenblik dan ook eer van overtuigd, dat
dit een glad verkeerde dan een goede maatregel is.
De Voorzitter Het laatste moet ik tegenspreken, want
men steelt wel degelijk een fiets om de fiets en niet alleen
om de banden. Het is juist in de laatste twee maanden, dat
er zooveel verzoeken tot de gemeente kwamen om vergoeding
van gestolen fietsen. Toen de rubber zoo duur was, kregen
wij niet zooveel klachten als juist gedurende de laatste twee
maanden.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
Artikel 1, zooals dit geamendeerd wordt voorgesteld, wordt
daarop in stemming gebracht en verworpen met 19 tegen 3
stemmen.
Tegen stemmen de heeren: de Lange, Bool, J. P. Mulder,
Oostdam, Reimeringer, Pera, van Gruting, Wilmer, Huurman,
Planjer, de Roer, Heemskerk, Zwiers, van Romburgh, Jaeger,
A. Mulder, Eerdmans, van Tol en van Hamel.
Vóór stemmen de heerenvan der Lip, van der Pot en Bots.