194 DONDERDAG 31 JULI 1919. b. tot overname in eigendom en onderhoud bij de gemeente van de perceelsgedeelten Sectie M Nis 3703, 704 tot en met 718 en 3260. (Zie Ing. St. no. 200). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. XXXIV. Voorstel tot benoeming van een Commissie van onderzoek voor de bezwaarschriften tegen aanslagen in het vergunningsrecht. (Zie Ing. St. no. 203). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. De Voorzitter. Volgens het Reglement van Ürde geschiedt de benoeming door den Voorzitter, tenzij de Raad de benoe ming aan zich wenscht te houden. Nu de Raad dit niet wenscht, zou ik tot leden van deze Commissie willen be noemen de heeren: Wilmer, van Gruting en Huurman. Nemen deze heeren hunne benoeming aan? De heeren Wilmer, van Gruting en Huurman verklaren deze benoeming aan te nemen. XXXV. Voorstel tot het verleenen van een extra ver goeding over 1919 aan het Leidsche Volkshuis voor het ge bruik van lokalen en hulpmiddelen ten behoeve van het Herhalingsonderwijs en tot vaststelling van den desbetretlenden begrootingsstaat. (Zie Ing. St. no. 204). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. XXXVI. Praeadvies op het verzoek van de Leidsche Jeugd Commissie, onderafdeeling voor Leiden der Arbeiders Jeugd Centrale, om toekenning van een subsidie en beschikbaar stelling van eenige lokalen. (Zie Ing. St. no. 205). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. XXXVII. Voorstel tot verhooging van het ten behoeve van den bouw eener centrale werkplaats op het terrein van het gesticht «Endegeest" toegestaan bedrag. (Zie Ing. St. No. 207.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Oostdam. M. d. V. Had men boven dit voorstel niet kunnen plaatsen het bekende motto: Hebt U niets ver geten? Dit zou zoo heel erg niet zijn, wanneer het kleinig heden betrof', maar men schijnt hier vergeten te hebben de verlichting en de centrale verwarming, deze laatste tot een bedrag van niet minder dan f 10.000.—. Het komt mij voor, dat men de begrooting wel wat al te lichtvaardig heeft opge maakt en aan den Raad voorgelegd. Ik zou ook willen vragen: is centrale verwarming van een werkplaats wel zoo noodzakelijk? Men zou die werkplaats even goed kunnen verwarmen door kachels. Er zal toch hoogstens 8 uur per dag worden gewerkt. Gedurende 16 uur zal men dus geene verwarming noodig hebben. Waarom moeten wij dan hiervoor 10.000.— uitgeven? Met kachels zouden wij heel wat goedkooper uit zijn. Men zou zoodoende heel wat kunnen bezuinigen, wat in deze dure tijden wel zeer noodig is. De heer van der Lip. Ik geloof, dat de heer Oostdam de opsomming van de uitgaven niet goed heeft begrepen. Die uitgaven zijn niet vergeten, maar op het oogenblik kan de berekening pas goed opgemaakt worden, nu de aannemings som bekend is. Er is eerst eene raming geweest, maar nu is de aannemingssom bekend, die hooger is dan was verwacht en nu konden wij pas met een juiste becijfering komen. Het bezwaar tegen de centrale verwarming begrijp ik, eerlijk gezegd, niet goed. Die is daar zeer zeker noodig. De rnenschen moeten daar den geheelen dag werken, zoodat verwarming der lokalen natuurlijk noodig is. En dat met het oog op de personen, die er moeten werken, centrale verwarming de voorkeur ver dient boven die met kachels, ligt voor de hand. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming wordt conform het praeadvies besloten. XXXVIII. Verordening, houdende wijziging van het Regle ment van Orde voor de vergaderingen van den Raad der gemeente Leiden, van 21 Januari 1904. (Gemeenteblad No. 1). (Zie Ing. St. No. 167 en 195.) De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Oostdam. M. d. V. Wij zijn nu bezig aan eene wijziging van het Reglement van Orde van den Raad. Zou het geene aanbeveling verdienen om tevens het reglement aldus te wijzigen, dat den Raadsleden gelegenheid werd geboden tot het indienen van schriftelijke vragen, welke dan schriftelijk door Burgemeester en Wethouders kunnen worden beantwoord Dat zou zeer te pas kunnen komen om de rondvraag te bekorten, want ik vrees, dat deze in het vervolg wei van langduriger aard zal zijn dan in het verledene. In meerdere gemeenten bestaat dat vraag-instituut al en misschien zou kunnen worden onderzocht of die instelling goed werkt, zoodat wij het hier zouden kunnen navolgen. De Voorzitter. Ik wil het gaarne eens onderzoeken, maar ik geloof niet, dat men hiervan veel heil mag verwachten. Ik krijg bijvoorbeeld de stukken van de Eerste Kamer in handen en ik zou haast zeggen, dat de Eerste Kamer te kwader ure heeft besloten in deze het voorbeeld van de Tweede Kamer te volgen, want als men nagaat welk een verschrikkelijk oponthoud het beantwoorden van al die vragen in de ver schillende bureaux geeft, terwijl soms de meest kleingeestige en futiele vragen worden gedaan, dan geloof ik niet, dat eene dergelijke wijziging hier is aan te raden. Ik heb eens een Kamerlid ontmoet, dat in verband met een kap verbod een doodeenvoudige vraag deed. Ik zeide toen tot hem hebt u de omgeving waar u over spreekt al eens gezien Neen, was het antwoord. Hieruit blijkt, dat er dikwijls zoo maar terstond eene vraag aan den Minister wordt gericht, in dit geval, of er op dit of dat bosch niet een kapverbod behoorde te worden gelegd, zonder dat men eenige moeite doet zichzelf op de hoogte te stellen. Ik geloof, dat wanneer wij hier dat instituut invoerden, wij wel een extra commies-redacteur noodig zouden hebben voor nauwkeurig onderzoek en voorbereiding van het antwoord. Ik wil de quaestie echter wel eens onderzoeken, maar ik vrees, dat er een jammerlijk misbruik van gemaakt zal worden. Overigens meen ik, dat wanneer men bij de rondvraag goed het onderscheid in het oog houdt tusschen eene interpellatie en eene korte opmerking, een vragen-instituut niet noodig zal zijn. De algemeene beschouwingen worden gesloten en het eenig artikel en daarmede de gansche verordening zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XXXIX. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 2 Mei 1912 (Gemeenteblad No. 17) op de Straatpoli tie. (Zie Ing. St. No. 185.) Hierbij komen tevens in behandeling het desbetreffende adres van den heer L. Mulder en het amendement van den heer van der Lip, luidende Oudergeteekende heeft de eer voor te stellen Art. I van de Verordening, houdende wijziging van de Verordening van 2 Mei 1912 (Gemeenteblad No. 17) op de straatpolitie, aldus te lezen Na artikel 17 van bovengenoemde verordening wordt een nieuw artikel 17 A ingevoegd, luidende »Art. 17 A. Het is verboden motorrijtuigen op twee wielen en rijwielen op den openbaren weg te doen verblijven zonder voldoend toezicht, tenzij het motorrijtuig of rijwiel op eenige wijze voor onmiddellijk gebruik ongeschikt is gemaakt." De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Heemskerk. M. d. V. Ik neem gaarne aan, dat Burgemeester en Wethouders een goede bedoeling hebben gehad met het indienen van dit voorstel, namelijk om zooveel mogelijk het stelen van rijwielen tegen te gaan. Ik zou even wel willen vragen, of Burgemeester en Wethouders in hunne verordening niet te weinig rekening hebben gehouden met die categorie van personen, die een rijwiel niet bezitten louter voor ontspanning, maar dit bezigen voor hunne werk zaamheden en voor de uitoefening van hun beroep Hebben Burgemeester en Wethouders wel overwogen, wat een last zij leggen op de schouders van die categorie van menschen? Men is toch niet altijd in de gelegenheid wanneer men een boodschap doet, de fiets binnen te zetten. Waar dat lang niet overal mogelijk is, lijkt mij deze verordening een groot be zwaar te zijn. Bakkers en slagers worden door de klanten dikwijls verzocht de waren in huis aan te geven, terwijl het aan hen niet wordt toegestaan om de fiets binnen te zetten. Deze verordening zal heel wat last veroorzaken en heel wat processenverbaal tengevolge hebben. Bovendien geloof ik niet, dat men door deze verordening het stelen zal kunnen voor komen. Door de herhaalde diefstallen is het publiek van zelf wat minder onvoorzichtig geworden en wordt er meer op de fietsen toegezien. Men zal evenwel door deze verordening toch niet kunnen voorkomen, dat men zijn fiets wel eens onbeheerd moet laten staan. Het komt mij dan ook voor niet goed te zijn, deze verordening in te voeren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 8