DONDERDAG 31 JULI 1919. 189 De heer van Hamel. M. d. V. Ik kan IJ mededeelon, dat de Raad met instemming het verzoek van de Commissie heeft ontvangen om een bank te plaatsen op het Kort Rapenburg. Dit verzoek is ingewilligd, erkentelijk als men is voor hetgeen U voor Leiden de laatste jaren hebt gedaan. De Voorzitter. Ik dank U wel voor Uwe mededeeling, mijnheer van Hamel. 12°. Verzoek van de Federatie van Woningbouwvereenigin- gen om over te gaan tot instelling van een gemeentelijke woningbeurs. Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethou ders om praeadvies. 13°. Amendement van Mr. J. C. van der Lip op de ontwerp verordening tot wijziging van de verordening op de Straatpolitie. Zal worden behandeld bij punt XXXIX der agenda. 14°. Adviezen van de Gezondheidscommissie op de ontwerp verordeningen tot wijziging van die op de Straatpolitie en op de Wateren der gemeente Leiden. Zullen worden behandeld bij de punten XXXIX en XLII der agenda. 15°. Missive van de Naamlooze Vennootschap A. W. Segboer's Uitgevers-Maatschappij, houdende te koop aanbieding van de 5 in de gemeente geplaatste kiosken. Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethou ders om praeadvies. 16°. Verzoek van L. Mulder, arts, om de ontwerp-verorde- ning tot wijziging van die op de Straatpolitie niet aan te nemen, benevens een nader schrijven van den heer Mulder. Deze stukken luiden als volgt: Leiden, 24 Juli 1919. Naar aanleiding van het voorstel der Commissie van de strafverordeningen tot het strafbaar stellen van het onbeheerd laten op den openbaren weg van fietsen en motorfietsen, is ondergeteekende zoo vrij zich tot U te wenden. Hij zou dit voorstel willen noemen: «onbillijk" en „on mogelijk". «Onbillijk" Het verbod van onbeheerd laten op den openbaren weg van goederen of dieren, die gevaar of hinder voor anderen kunnen veroorzaken, is billijk. Hier is echter deze voorwaarde niet aanwezig. Het voorstel is ook niet te billijken met het oog op de vele dielstallen, want, gezien het weinige succes dat de politie heeft om deze te verhinderen, is zeker een zeer groot ge deelte van het fietsrijdende publiek daartegen op zijn hoede. Onbillijk lijkt het aan ondergeteekende ook den door den dief bedreigde te straffen, alleen omdat de politiemaatregelen te kort schieten. «Onmogelijk" Stel U voor een dokter met fiets ot motorfiets. Aan de grootere huizen kan hij deze dikwijls in den gang van het huis zetten ol de dienstbode verzoeken (niet gelasten, dus er niet voor instaan) daarop te letten. Bij kleinere huizen of bij minder-welgestelden is het bijna altijd onmogelijk de fiets of motorfiets in huis te zetten en zijn er geen volwassenen in huis beschikbaar om op straat er op te letten. Dan de boven huizen waar de trap direkt achter de voordeur is. Hij kan toch ook niet op straat blijven wachten tot een hem bekend vertrouwd persoon komt, die genegen is op zijn fiets of motorfiets te passen. En dat tientallen malen per dag. Buiten het beroep van geneesheer zijn er nog meerdere beroepen die op dit punt, in hetzelfde geval verkeeren. Ondergeteekende verzoekt U dan ook met den meesten aandrang bedoeld voorstel niet aan te nemen. L. Mulder, Arts. Aan den Gemeenteraad van Leiden. Leiden, 28 Juli 1919. In aansluiting aan zijn gezegeld schrijven betreffende het strafbaar stellen van onbeheerd op den openbaren weg laten van fietsen en motorfietsen, diene het volgende: Vernomen hebbende dat een amendement op het voorstel zal worden ingediend: fietsen of motorfietsen voorzien van een slot buiten de termen van het verbod te doen vallen, wil ondergeteekende opmerken dat dit amendement zijne bezwaren tegen de mogelijkheid van het voorstel .niet weg neemt. Voor personen die eens een ritje per dag doen, moge dat slot geen bezwaar zijn, voor pers men die voor hun beroep van fiets of motorfiets gebruik maken echter wel degelijk. Als zij per dag, laat ons zeggen minstens veertig maal het slot moeten vastmaken en veertig maal het slot moeten los maken, is dit een belemmering in de uitoefening van hun beroep. L. Mulder, Arts. Aart den Gemeenteraad van Leiden. Zal worden behandeld bij punt XXXIX der agenda. 17°. Verzoek van de afdeeling Leiden van den Algemeenen Bond van Politiepersoneel in Nederland, om alsnog te wor den opgenomen onder de vakvereenigingen, genoemd in het voorstel iu zake georganiseerd overleg. 18°. Verzoek van de afdeeling Leiden van het Nationaal Verbond van Gemeenteambtenaren, om ten aanzien van het georganiseerd overleg alleen toe te laten die vereenigingen, waarin alle gemeenteambtenaren kunnen worden opgenomen en met de ongeorganiseerden geen rekening te houden. 19°. Adres van de afdeeling Leiden van den Centralen Neder- landschen Ambtenaarsbond, in zake de samenstelling van de algemeene commissie en de dienstcommissies, bedoeld in het voorstel in zake het georganiseerd overleg. Zullen worden behandeld bij punt XLI der agenda. 20°. Verzoek van Mej. H. J. de Fremery om een bijdrage in de kosten van overplaatsing van het hek voor de percee- len Morschsingel 1 en la. Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethou ders ter afdoening. 21°. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe belasting, dienst 19181919. Worden gesteld in handen der Reclamecommissie. 22°. Adres van M. van Nood in zake het voorstel tot ver huring van de landerijen met bouwmanswoning aan den Rijnsburger- en Warmonderweg aan J. J. Nijssen. Dit adres luidt als volgt: Aan den Leidschen Gemeenteraad. Hooggeachte Heeren! Ingevolge het raadsverslag van 26 Juli 1919 in het Leidsch Dagblad zijn Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden voornemens de Landerijen en Bouwmanswoning gelegen aan den Rijnsburger en Warmonderweg onder den Gemeente Oegstgeest ter gezamenlijken oppervlakte van 15 Hectaren 58 Aren en 51 centiaren wederom aan J. J. Nijssen voor den tijd van vijf jaren tegen den verhoogden huurprijs van f 1939.te verhuren. Naar aanleiding hiervan meen ik U hooggeachten Heeren er opmerkzaam te moeten maken dat hierin niet alléén een zéér groote onbillijkheid doch ook voor den Gemeente Leiden een finantiëel nadeel is gelegen. Bovengenoemde Nijssen heeft toch reeds voor eenige jaren deze woning enz. voor een goeden prijs van de hand gedaan, zoodat mijn inziens er geen enkele reden mag bestaan deze woning enz. niet publiek te doen verhuren, tevens doe ik U hooggeachte Heeren opmerken dat in dit geval ook ten op zichten van mede huurders der Gemeente Leiden zéér onrecht matig wordt gehandeld. Ik heb mij dan ook voor nadere inlichtingen tot een der Wethouders der Gemeente Leiden gewend en is mij gebleken dat meergenoemde Nijssen bereid is deze woning enz. weder in te huren voor den tijd van drie jaren en voor den prijs van ƒ206.per jaar en per H.A. terwijl er tevens volgt dat deze wo ning reeds 50 jaren bij genoemde Nijssen in gebruik is hetgeen bij nader onderzoek onjuist blijkt te zijn. Daar volgens mijn meening den prijs van 206.per H.A. en per jaar als on voldoende is te beschouwen ben ik bereid om de Boumans- woning en Landerijen te huren voor den tijd van drie jaren en voor den prijs van f 250.per H.A. en per jaar of wel totaal voor f 3875.per jaar. Ten laatste moet ik U hooggeachte Heeren doen opmerken dat ik alléén op een publieken verhuring baseer daar er anders uit mijn schrijven eigen belang zou blijken. Hopende dat mijn schrijven een gunstig resultaat mag heb ben teeken ik mede namens eenige ingezetenen Hoogachtend UEd. dw. dn. M. van Nood. Leiden den 30 Juli 1919. Korte Diefsteeg 5/7. Zal worden behandeld bij punt XXIX der agenda.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 3