136 De na 1 October 1913 tijdelijk aangestelden toch vallen noch onder de bepalingen der verordeningen, regelende het verleenen van pensioen en wachtgeld aan ambtenaren in dienst dezer gemeente en hunne weduwen en kinderen, noch onder die der op 1 October 1913 in werking getreden Pen sioenwet voor de gemeenteambtenaren 1913 en der Wedu wen wet voor de gemeenteambtenaren 1913, aangezien deze wetten slechts vast aangestelde ambtenaren kennen. Bij overgang in vasten dienst worden deze wettelijk aan gestelden evenwel pensioengerechtigd volgens de wet en zullen de tijdelijk bewezen diensten door hen kunnen worden inge kocht. De vóór 1 October 1913 tijdelijk aangestelden kunnen daar entegen te zijner tijd reeds aanspraak op pensioen doen gelden, zoowel voor zich als voor hunne eventueel na te laten weduwen en kinderen, en zulks krachtens de bepalingen der hierboven aangehaalde verordeningen. Bij vaste aanstelling zullen echter, gerekend vanaf 1 Octo ber 1913, de bepalingen der Pensioenwet en der Weduwen- wet voor de gemeenteambtenaren 1913 ook op hen van toe passing zijn, zoodat zij alsdan als gemeenteambtenaren in den zin der wet zullen worden beschouwd, doch dit brengt geen wijziging in het bedrag van het hun eventueel later toe te kennen pensioen. Met verwijzing naar het ter zake door den Arrondisse- ments-Schoolopziener uitgebracht advies en de berichten van de hoofden der beide herhalingsscholen, welke stukken in de Leeskamer ter inzage zijn nedergelegd, geven wij U thans in overweging tot de vaste aanstelling van het onderwijzend personeel der openbare herhalingsscholen over te gaan. Tot dat personeel behooren, voor iSbveel de herhalings school voor meisjes betreft, de dames A. E Driesens, F. E. Pen en A. L. de Vries en de heeren F. A. Schilthuizen, S. Broekhuizen, W. F. de Gunst en J. L. van Leeuwen, en wat de herhalingsschool voor jongens aangaat, de heeren N. van der Walle, A. B. van der Voorden, F. L. Th. Moene, A. Cattel, H. Lautenbach, J. M. Vos, P. C. Schreuder, A. Horree, J. Huge en J. van Noord. Tevens stellen wij Uwe Vergadering voor, om de eventueele vaste aanstelling te doen ingaan met het tijdstip van aanvang van den nieuwen cursus, zijnde 1 October 1919. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 220. Leiden, 12 Augustus 1919. Hoewel thans nog niet t.ot algeheele opheffing van het Tijdelijk Levensmiddelenbedrijf en van het Tijdelijk Distributie bedrijf voor vleesch en visch kan worden overgegaan, komt het ons toch gewenscht voor, om in verband met hunne verminderde werkzaamheden als zoodanig, reeds nu tot ver laging van de bezoldiging van de Directeuren van beide be drijven en van den adjunct-Directeur van laatstgenoemd bedrijf over te gaan. De bezoldiging van den Directeur van het Levensmiddelen- bedrijf bedraagt op het oogenblik 200.per maand, die van den Directeuren den adjunct-Directeur van het Distributie bedrijf' voor vleesch en visch resp. ƒ100.en ƒ41.66 per maand, een en ander ingevolge raadsbesluit van 22 Augustus 1918 (Ingek. Stukken Nis. 207 en 208). Verlaging dier bezol digingen met ingang van 1 September a. s. tot op de helft lijkt ons rationeel. Wij geven U mitsdien in overweging de bezoldigingen van den Directeur van het Tijdelijk Levensmiddelenbedrijf, van den Directeur van het Tijdelijk Distributiebedrijf voor vleesch en visch en van den adjunct-Directeur van laatstgenoemd bedrijf met ingang van 1 September 1919 nader te bepalen op resp. ƒ100.50.— en ƒ20.83 per maand. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 221. Leiden, 12 Augustus 1919. In nevensgaande adressen verzoeken de Duurte-Commissie uit de Leidsche Arbeidersbeweging en de Christelijke Besturen bond met den Ned. R. K. Volksbond om aan hen, die geacht kunnen worden daarvoor in aanmerking te komen, van ge meentewege weder een bijslag op de brandstoffenprijzen toe te kennen. In tegenstelling met den afgeloopen winter komt het ons voor, dat er dit jaar geen aanleiding is om een bijslag op den prijs der brandstoffen te geven. De hoogere prijzen voor den huisbrand hebben hun bestaan thans uitsluitend te danken aan de hoogere productiekosten, die weder een ge volg zijn van de hoogere arbeidsloonen, die moeten worden uitbetaald, en van den verkorten arbeidsduur, terwijl ook de prijzen voor werkmateriaal mede door dezelfde oorzaken belangrijk zijn gestegen. Volgens de meening van de Rijks- kolendistributie ontbreekt thans elk crisiselement en is de prijs voor huisbrand zuiver vastgesteld op de basis van de kostprijs-berekening. Om deze reden heeft de Rijkskolendistributie dan ook met ingang van 1 Mei j.I. den bijslag, die door de Industrie ten bate van den huisbrand werd betaald, doen vervallen en besloten om de consumenten van huisbrand voortaan den kostprijs te doen betalen. Nu derhalve geen crisiselement meer in den productieprijs aanwezig is en een daling van de kolenprijzen in de eerste tijden niet is te voorzien, vermits van eene daling der productiekosten wel geen sprake zal zijn, is ook iedere reden voor het toekennen van een bijslag vervallen. De thans vast gestelde hooge prijzen voor den huisbrand kunnen niet anders beschouwd worden dan als normale prijzen, dat zijn prijzen, waaraan, gelijk gezegd, elk crisiselement ontbreekt en waar van iu de eerste tijden geen verlaging is te verwachten. De verbruikers zullen zich dus aan deze nieuwe productieprijzen dienen aan te passen. Volledigheidshalve U nog mededeelende, dat volgens raming van de Districts-Brandstoffencommissie eene beschikbaar stelling der brandstoffen tegen de in den vorigen winter betaalde prijzen volgens het toen aangenomen rabatstelsel, doch op de 11 eenheden van het minimum rantsoen (voor de groote gezinnen op de 13 eenheden van dat rantsoen), een uitgave van ƒ240.000 uit de gemeentekas zou vorderen (in het afgeloopen jaar werd een crediet van ƒ70.000 ver leend), geven wij Uwe Vergadering mitsdien in overweging afwijzend op beide verzoeken te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geeft beleefdelijk te kennen de Duurte-Commissie uit de Leidsche Arbeidersbeweging: dat zij uit de bladen kennis genomen heeft van de publi caties van de Brandstoffencommissie inzake de prijzen voor huisbrand gedurende het seizoen 1919/1920 te betalen; dat zij daarbij met verontwaardiging heeft geconstateerd, dat deze' prijsstelling een nieuwe en buitengewone verzwaring van de lasten voor de arbeiders en met hen gelijkgestelden beteekent, en hier in den volsten zin van het woord van een «brandschatting" der arbeidersklasse kan worden gesproken dat deze ontzettend hooge prijzen door de arbeidersklasse niet kunnen worden betaald, tenzij met groote opofferingen van andere aard, welke echter niet van haar mogen worden gevergd; dat zoo ooit, het thans noodig is dat door de Gemeente helpend wordt opgetreden en door het beschikbaarstellen van een bedrag uit de gemeentekas, het invoeren van een rabat stelsel ten bate van hen die daaraan behoefte hebben, wordt mogelijk gemaakt; dat in verband met den aandrang die door de Brandstoffen commissie op het publiek wordt uitgeoefend om thans reeds een gedeelte der voor den winter benoodigde brandstoffen te betrekken, noodzakelijk is dat door het gemeentebestuur de voor invoering van bovenbedoeld rabatstelsel noodige maat regelen ten spoedigste worden genomen, daar anders de aan sporing van de Brandstoffencommissie, om in het belang van een geregelde distributie niet tot den winter te wachten met het betrekken der brandstoffen, maar dit reeds thans te doen, door de massa der arbeiders zeker niet kan worden opgevolgd, hetgeen wel het geval zal zijn indien de gemeente door het verleenen van een beduidend rabat de aanschaffingskosten vermindert. Redenen waarom de Duurte-Commissie Uw college met aandrang verzoekt wel te willen besluiten tot het voteeren van een bedrag benoodigd voor de invoering van een zoodanig stelsel van rabat op de brandstoffenprijzen, tengevolge waar van de brandstoffen voor het komende seizoen voor hen die daaraan behoefte hebben beschikbaar kunnen worden gesteld tegen niet hoogere prijzen als in den afgeloopen winter geldend waren. 'tWelk doende enz. De Duurte-Commissie de waarnemend voorzitter J. J. v. Stralen de secretaris J. P. de la Rie. Leiden, 3 Juli 1919.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 17