DONDERDAG
31 JULI 1919.
201
De heer van Hamel. De door den heer Wilmer bedoelde
brief van ur. van Swaaij luidt als volgt:
's Gravenhage, 18 September 1918.
Geachte Directrice.
Mej. L. is een jaar bij ons werkzaam geweest en eerlijk
gezegd heb ik er niet veel pleizier van gehad: flink en
gedecideerd in haar optreden was ze allerminst, althans niet
in de klasse en haar onderwijs was nog lang niet boeiend.
Nu is het zeer goed mogelijk, dat de omstandigheden van
invloed zijn geweest: zij zat voor haar doctoraal en moest
ook onderwijs in Aardrijkskunde geven, had nog nooit voor
de klasse gestaan en was misschien tengevolge van een en
ander zenuwachtig. Iedereen moet Ieeren en zoo is het mogelijk
dat, nu de omstandigheden haar gunstiger zijn, ze het er bij
U eventueel beter afbrengt. Het ware te probeeren.
Met alle hoogachting,
Uw dvv. dr.
De brief, dien professor Rlok schreef, houdt het volgende in
Leiden, 17 September 1918.
Geachte Mejuffrouw.
Van de drie genoemde dames zou ik aan Mej
verre de voorkeur geven. Zij is een verstandig, evenwichtig,
goed onderlegd en algemeen ontwikkeld meisje van aanleg
en beschaving, met. een flink karakter. Dan volgt m. i. Mej.
alles wat slapper maar ook wel aan te bevelen.
Eindelijk nog Mej. Langezaalzij staat zeker beneden deze
beiden, ook in beschaving, wat, dunkt mij, ook wat waard is
overigens is ze wel flink, zou ik meenen, wat haar karakter
betreft.
Met de meeste hoogachting blijf ik
Uw dw.
P. J. Blok.
De Voorzitter. Ik schors thans de openbare vergadering.
Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering heropend.
(De heeren Zwiers, Eerdmans, van Gruting <rn Planjer
hadden inmiddels ook de vergadering verlaten).
XLVI. Vaststelling van het 4e suppletoir kohier der plaat
selijke directe belasting, dienst 1918—1919.
(Zie Ing. St. no. 212).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming con
form het praeadvies besloten.
Niemand meer het woord verlangende sluit de Voorzitter
de vergadering.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.
H. VAN SwAAY.