DONDERDAG 31 JULI 1919. 199 commissie voorstellen kunnen doen aan den Raad of aan Burgemeester en Wethouders, zoo zou een dienstcommissie voor dezen tak voorstellen kunnen doeri aan den Burgemeester. Bovendien, dat de regeling van de rechtspositie van het politie personeel tot de competentie van den Burgemeester behoort, dat is voor een groot deel waar, maar niet geheel en al. De financiëele zijde daarvan, de salarisregeling, behoort tot de competentie van den Raad. De Voorzitter. Maar die aangelegenheid zou niet aan de dienstcommissie, maar aan de algemeene commissie overge laten moeten worden De heer Wilmer. Wanneer het nieuwe instituut zich ontwikkelt in de praktijk, dan zullen zeker in de dienst commissies, bij gebreke van eene regeling in een algemeene commissie, nu en dan salariskwesties in behandeling komen. Wanneer een tak van dienst niet in de algemeene commissie kan vertegenwoordigd zijn, zou het toch al buitengewoon vreemd zijn, wanneer in eene dienstcommissie niet over eene dergelijke zaak zou kunnen gesproken worden Ik geloof dat de praktijk zich zoo zal ontwikkelen, dat voor een tak van dienst, die niet in de algemeene commissie aanwezig is, zeker salaris kwesties in de dienstcommissie zullen worden behandeld. Maar vindt U het zelf niet van belang voor den prettigen en goeden geest, die er behoort te heerschen onder het personeel, dat onder Uwe bevelen staat, dat eene dienstcommissie voor de politie in het leven wordt geroepen De Voorzitter. De heer van Tol is zeer verontwaardigd, dat in dit voorstel ook de niet-georganiseerden worden erkend, en dat is zijn recht, omdat hij liever heeft, dat zij zich aan sluiten bij eene vereeniging. Het standpunt van Burgemeester en Wethouders moet evenwel een ander zijn. Ik kan mij wel begrijpen, dat de heer van Tol van zijn standpunt zegt: ik vind het verkeerd, dat men zich niet wil organiseeren, maar daar hebben wij niets mede te maken, want wij staan tegen over werklieden en ambtenaren neutraal. De ongeorganiseer den zijn uitgesloten van het georganiseerd overleg, maar er staat nergens, dat zij geen inzage zouden mogen nemen van de voorstellen. Waar staat bijvoorbeeld dat men geen request zou mogen inzenden Dat mag zelfs ieder werkman doen. Een vertegenwoordiger in de verschillende commissies zullen zij niet kunnen krijgen, maar alle stukken van gewicht zullen wij voor hen ter visie leggen; dat is toch wel het minste, dat deze menschen kunnen verlangen, en bovendien, waarom zouden zij daarvan geen kennis mogen nemen? Wanneer Bur gemeester en Wethouders alle ongeorganiseerden rekenden te behooren tot eene vereeniging en als zoodanig een ver tegenwoordiger van hen zouden toelaten, dan zou ik mij uw standpunt eerder kunnen begrijpen dan thans. Wat verder uwe verklaring betreft van het begrip georganiseerd overleg, daaromtrent meen ik, dat U in deze uwe etymologie wel geheel alleen zult staan. Georganiseerd overleg toch beteekent niet: overleg met georganiseerden, maar wil zeggen dat het over leg georganiseerd wordt, dat men vaste commissies zal krijgen. Dö. heer Oostdam wil, dat men lid zal zijn van eene ver eeniging van minstens 25 leden, maar dan zouden er van de 25 wel eens slechts 2 in Leiden woonachtig kunnen zijn, die dan deel zouden uitmaken van de commissies, en dat zou overeenkomen met het toelaten van niet georganiseerden. Als men veel leden heeft in Winschoten en Philippine en maar 2 in Leiden, dan kan men dat toch geen georganiseerd overleg meer noemen, want ongeveer 47 der gemeente ambtenaren is niet georganiseerd en die zouden dus niets in te brengen hebben, maar die 2 leden, die behooren tot eene landelijke vereeniging, zouden mede de lakens uitdeelen; dat zou toch wel wat te ver gegaan zijn. Men moet wel degelijk rekening houden met de belangen van den dienst en in het oog houden, dat het hier niet gaat om een machts strijd tusschen werklieden en ambtenaren van verschillende categorieën, maar dat het georganiseerd overleg ten goede moet komen aan den gang van zaken tusschen het gemeen tebestuur en de vakvereenigingen in den ruimsten zin. Het is niet de bedoeling de eene vereeniging te stellen boven de andere, maar om te vernemen, hoe in de verschillende vereenigingen over dienstaangelegenheden wordt gedacht. Het gaat bijvoorbeeld over eene loonregeling, en dan vraag ik is het goed, dat men de betrokkenen daarover hoort Zeer zeker. Nu wil men, dat allerlei menschen, die andere belangen en zaken hebben, er over zullen worden gehoord, maar dan zeg ik nogmaals: laten wij dit toch niet beschouwen als eene machtsquaestie; laten wij het beschouwen als eene gewone en goede oplossing tusschen de autoriteiten en de arbeiders, waar eerlijk en oprecht naar moet worden gestreefd en die niet gepaard moet gaan met onderlingen strijd over de vraag, wie eigenlijk hier de baas zal zijn. Daarom geloof ik, dat de beginselen, in het praeadvies uiteengezet, juistzijn en dat dit schema kan worden aanvaard. Ook is het niet een onbillijke eisch, wanneer wij zeggen, dat er 10 ambtenaren moeten zijn tegenover 25 werklieden, want er zijn in het geheel genomen wel driemaal zooveel arbeiders als ambtenaren. Er moet eenigszins een band zijn met de autoriteiten; het toevallig lid zijn van eene vereeniging, die hier niet thuis hoort, mag toch zeker niet den doorslag geven. De heer Oostdam heeft de opmerking gemaakt, dat er zoo weinig Roomsch-Katholieke ambtenaren zouden zijn. Ik heb hier een lijst van 28 Roomsch-Katholieke ambtenaren en in een blad, dat ik voor mij heb, lees ik het volgende»het trok onze aandacht, dat in een zeker gemeentebedrijf bij het benoemen van ambtenaren steeds de voorkeur werd gegeven aan Roomsch-Katholieken." Zoo ziet men dus, dat het eigenlijk nooit goed is. De een zegtwat zijt ge partijdig voor de Roomsch-Katholieken en de ander juist het omgekeerde, zoodat men zal begrijpen, dat Burgemeester en Wethouders zeggen wij trekken ons daar niets van aanwij benoemen de bekwaamsten en storen ons verder niet aan dergelijke opmerkingen. Daarom meen ik terecht te mogen zeggen, dat het schema, dat wij hebben ontworpen, zeer aanbevelenswaardig is. Wij hebben van de regelingen in andere steden overge nomen wat wij het meest billijk en het beste achtten voor onze gemeente, en mocht het in de praktijk blijken, dat wijzigingen wenschelijk zijn, welnu, dan is daar in 't geheel geen bezwaar tegen. Laten wij echter niet met theoretische beschouwingen de zaak ophouden, want dan hebben we over drie jaar nog geene regeling en het is juist wenschelijk en daarom onze bedoeling, dat het georganiseerd overleg hier ter stede zoo spoedig mogelijk in werking zal treden. De heer Pera. M. d. V. Ik wil slechts zeggen, dat het onmogelijk is om eene instel Hing, als op het oogenblik wordt voorgesteld, in orde te brengen zóó, dat er geen enkele aan merking op kan worden gemaakt. De ondervinding zal moeten leeren, wat er aan ontbreekt en welke veranderingen er in moeten worden gebracht. Ik ben besloten mede te gaan met het voorstel van Burge meester en Wethouders; alleen vind ik het aantal van 25 leden wel wat hoog en ik zou willen voorstellen, indien het niet al te veel scheelt, niet absoluut aan dat getal vast te houden. Ik vind dit kleine bezwaar evenwel geen reden om tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders te stemmen. De heer Oostdam. M. d. V. Van het georganiseerd overleg dat wij hier plegen, zou ik gebruik willen maken om nog te zeggen, dat ik mij aansluit bij Uw antwoord aan den heer van Tol. De Overheid heeft er niet mede te maken of iemand zich bij eene vakvereeniging wil aansluiten of niet. Dat moeten de menschen zelf weten. De Overheid moet haar personeel over één kam scheren. Aan den wensch van den heer van Tol kan derhalve ook m. i. niet worden tegemoet gekomen. Tusschen U en mij bestaat een klein misverstand. U zegt: als iemand lid is van eene vereeniging, die hier slechts 2 leden telt, terwijl de andere wonen b.v. in Hoensbroek en Aardenburg, dan mag men deel nemen aan het georganiseerd overleg. Zoo heb ik het niet bedoeld en zoo is het ook niet. Er wordt in de Ingekomen Stukken gesproken over de »af- deeling Leiden" en mijne bedoeling is, dat deze afdeeling 25 leden zal moeten tellen, waarvan degenen, die zijn in dienst van de gemeente, verdeeld moeten wezen over een tweetal diensttakken. De Voorzitter. U bedoelt, dat ook, als behoorende tot de vereeniging, zullen worden meegeteld de Rijks-en Provinciale ambtenaren? Dan geloof ik, dat het doelmatiger is, het aantal leden terug te brengen tot 10, want wanneer men hier eene vereeniging heeft van werklieden of ambtenaren van 25 leden, dan zal daarvan toch zeker 2/5 gedeelte in dienst van de gemeente zijn. De heer Oostdam. M. d. V. Ik heb met genoegen vernomen, dat U een lijst heeft inet 28 Katholieke ambtenaren er op. Deze zijn evenwel niet allen bij de vereeniging aangesloten. Zou het voor Burgemeester en Wethouders een bezwaar zijn, die lijst te doen afdrukken in de Handelingen? De Voorzitter. Als lid van den Raad ontvangt U een lijst van alle gemeenteambtenaren. De heer Oostdam. Daar staat niet achter wat men is. U heeft verder mijne nieuwsgierigheid gaande gemaakt. Zou ik ook mogen weten uit welk blad U zoo even geciteerd heeft? B De Voorzitter. Het was uit het »Leidsch Arbeidersblad" No. 17. De heer van Tol. Ik blijf er bij, dat ik het ongewenscht acht, dat ongeorganiseerden hun stem laten hooien.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 13