198 DONDERDAG 31 JULI 1919. overleg bestaat, is dit laatste nog niet het geval. Nu zullen worden toegelaten de koninklijk goedgekeurde vereenigingen, wat gedaan is otn een zeker cachet van onpartijdigheid aan het geheel te geven. Die vereenigingen moeten een zeker aantal leden tellen, en wanneer eene vereeniging een aantal leden heeft, over meer dan een diensttak verdeeld, dan kunnen deze vertegenwoordigd worden in een algemeene commissie. Heeft men slechts 5 leden in een diensttak, dan komt men in de dienstcommissie. Ik geloot, dat door deze toelichting de zaak duidelijker wordt. Wat het request betreft van den Bond van Technici, er is niet het minste bezwaar tegen, dat deze vereeniging als letter F wordt genoemd. Hoewel in het praeadvies gezegd wordt voor vereenigingen van ambtenaren, dat deze minstens 25 leden moeten tellen, komt dit Burgemeester en Wethouders wel wat hoog voor en zij zouden daarom willen lezen in de voor laatste kolom van pagina 127 der Ingekomen Stukken: »Elk van deze vakvereenigingen zal, mits zij, indien het eene ambtenarenvereeniging is, ten minste 10 leden, indien het eene werk lieden vereeniging is, ten minste 25 leden telt, enz." Nu zullen Burgemeester en Wethouders zoo spoedig mogelijk reglementen vaststellen voor die algemeene en de dienst commissies, welke reglementen in het Gemeenteblad zullen verschijnen, waarna de vereenigingen, die ons voorkomen daatbij te moeten worden betrokken, zullen worden uit- genoodigd hunne afgevaardigden te noemen, opdat het instituut zich kunne ontwikkelen. Er zijn adressen ingekomen, waarin gevraagd wordt waarom niet dit en dat er in is opgenomen, doch het komt mij het best voor, dat dit instituut zich nu eens kan ont wikkelen op de wijze, zooals wij het hebben omschreven. De commissiën kunnen immers, wanneer zij te zamen zijn gekomen, desgewenscht verzoeken om veranderingen aan te brengen. Zooals ik zei, wij zullen de reglementen vaststellen en in het Gemeenteblad publiceeren en dan kan de Raad zelf nog voorstellen doen, wanneer hij dat verlangt. Ik geloof echter, dat de instelling zich het best ontwikkelt wanneer Burgemeester en Wethouders, zooals ook in andere plaatsen is geschied, de reglementen zelf vaststellen in den geest als in het praeadvies is aangegeven. Daar kan mijns inziens niet het geringste bezwaar tegen bestaan. Ik ben van oordeel dat er dan een voldoende aantal lichamen vertegen woordigd worden en men inderdaad vereenigingen van diverse pluimage aantreft. Ook zijn er adressen van onderwijzers en politie-ambte- naren ingekomen. Dat er geen onderwijzers in die algemeene commissie moeten komen, spreekt uit den aard van de zaak en het is dan ook in geen enkele gemeente het geval. In de algemeene commissie is dat niet mogelijk, omdat zij niet zijn verdeeld over verschillende diensttakken en in de dienstcom missie kan het ook niet, omdat er geen chef van dien tak van dienst is. De dienstcommissie van de publieke werken wordt voorgezeten door den heer Driessen, die van de Licht fabriek door den heer van Ammers, maar een chef van den dienst der onderwijzers ontbreekt uit den aard der zaak, omdat zij een heel andere rechtspositie hebben. Wanneer men ziet, wat de taak van zoo'n dienstcommissie is, dan is het duidelijk, dat zoo'n commissie voor de onder wijzers niet op haar plaats is, want bijvoorbeeld het leerplan kan daarin niet behandeld worden, omdat dit een zaak van toezicht door de Rijksambtenaren is, waar men goedkeuring voor noodig heeft van den Schoolopziener. Ook de salariëering valt er buiten, want die is geheel bij de wet geregeld. Bij de politie heeft men daarentegen weder met andere dingen te maken. Natuurlijk zou daarvoor eene dienstcommissie kunnen worden opgericht, maar ook deze quaestie hangt samen met de rechtspositie der politie, met andere woorden: noch aan Burgemeester en Wethouders noch aan den Raad, maar aan den Burgemeester moet zij worden overgelaten. Ik onderschrijf volkomen, dat, wanneer het gaat over de quaestie van den dienstrooster, het goed is, dat de Com missaris met de agenten overleg pleegt, en ik ben er van overtuigd dat deze Commissaris dat doet, maar in elk ge val is die geheele zaak een quaestie, die alleen den Burge meester aangaat. Ik zie dus niet in, dat de uitsluiting van deze twee cate gorieën onbillijk zou zijn; door de bijzondere rechtspositie, die zij hebben, vallen zij niet in de termen voor het hier besproken georganiseerd overleg. Hiermede meen ik den heeren de bedoeling van ons prae advies duidelijk te hebben gemaakt. De heer van Tol. M. d. V. Ik heb met genoegen gezien, dat Burgemeester en Wethouders op verzoek van enkele ver eenigingen zijn overgegaan tot de instelling van georganiseerd overleg. Dat kan niet anders dan ten goede komen aan beide partijen. Ik zou evenwel in overweging willen geven niet toe te laten, dat ongeorganiseerden inzage krijgen van de ver schillende stukken. Voor georganiseerd overleg is toch noodig, dat men georganiseerd is. Dit ligt in den naam opgesloten. De niet georganiseerde!) vallen er geheel buiten. De niet Reor ganiseerden loopen in het dagelijksch leven den georganiseei- den in den weg. Zij worden klaploopers genoemd, omdat zij profiteered van de voordeelen, die door de georganiseerden worden verkregen, want zij offeren hun geld en trachten door gezamenlijk overleg hunne positie te verbeteren. De niet ge- organiseerden mogen daarvan niet profiteeren. Willen zij hunne positie verbeteren, dan moeten zij zich aansluiten bij de een of andere vak vereeniging. Eendracht maakt macht, waarom zouden ook zij zich niet vereenigen. Ik zou dan ook willen, dat de niet georganiseerden geene inzage der stukken kregen. De heer Oostdam. M. d. V. Ik heb met belangstelling ver nomen, dat Burgemeester en Wethouders verandering bren gen in de voorlaatste alinea van de eerste kolom op pag. 127, aangezien zij niet langer willen vasthouden aan het getal 25, maar zij dat voor ambtenaren willen terugbrengen op 10. Dit doet mij daarom zoo'n groot genoegen, omdat er in Lei den geen 25 Roomseh-Katholieke ambtenaren zijn. De afdee- ling Leiden van de Algemeene Roomseh-Katholieke Ambte narenvereeniging kan het misschien brengen tot 10 leden, die tot het gemeentepersoneel behooren, wanneer het tenminste niet gaat als tot dusver, dat de hoogstbezoldigde Katholieke ambtenaren uit de vereeniging treden omdat de contributie te hoog is. Door het voorstel van Burgemeester en Wethouders zal er evenwel eene ongelijkheid komen ten opzichte van de ambte naren en de werklieden. De ambtenaren zullen maar 10 leden noodig hebben, de werklieden 25. Zal dit geen «scheele oogeri" geven? Zou het daarom niet mogelijk zijn eene bepa ling vast te stellen, waardoor hetzelfde wordt bereikt? De bepaling van 25 leden is gemaakt om de zekerheid te heb ben, dat men te doen heeft met eene degelijke vereeniging en niet met eene tijdelijke combinatie, die zich gevormd heeft om aan het georganiseerd overleg deel te kunnen nemen. Men kan mijns inziens de moeilijkheid ondervangen door aldus te lezen: »Elk van deze vakvereenigingen zal, mits zij ten minste 25 leden telt, waarvan degenen, die in vasten of tijdelijken dienst van de gemeente zijn, ten minste over twee takken van dienst zijn verspreid, het recht krijgen enz." Dan hebben wij de zekerheid dat zoo'n vereeniging niet alleen 25 leden telt maar ook dat, voor zoover die leden behooren tot het personeel van de gemeente, zij over twee takken van dienst zijn verdeeld. Ik zeg dit met het oog op meergemelde afdeeling Leiden van de Roomseh-Katholieke Ambtenaarsvereeniging, die in deze positie verkeert: zij is een Algemeene Ambtenaarsver eeniging, omdat er zoo weinig Roomseh-Katholieke ambtena ren zijn. Ik zal mij niet verdiepen in de oorzaken hiervan, dat is niet aan de orde; maar omdat de betrokken ambtena ren zich toch gaarne wilden organiseeren, komen zij bijeen in deze algemeene vereeniging. En wanneer die vereeniging nu moet tellen 25 leden, zooals gevraagd wordt, waarvan eenvoudig diegenen, die in vasten of tijdelijken dienst der gemeente zijn, ten minste tot twee takken van dienst moeten behooren, dan is er mijns inziens alle waarborg, dat men daar, ook wat betreft de ambtenaren, te doen heeft met eene bona fide vereeniging. De heer Wilmer. M. d. V. U hebt mij nog niet kunnen overtuigen om welke redenen de onderwijzers en het personeel van de politie niet bij deze sympathieke regeling kunnen betrokken worden. De argumenten, die U hebt aangehaald voor de onderwijzers, zijn de volgende. Ten eerste: Het onderwijs is Rijkszaak. De Voorzitter. Ik heb gezegd, dat de onderwijzers een bijzondere rechtspositie hebben, welke hun de toetreding tot het georganiseerd overleg belet. De heer Wilmer. Er blijven toch verschillende zaken over, die door iedere gemeente afzonderlijk geregeld kunnen worden, bijv. de verhouding tusschen de onderwijzers en de hoofden. De Voorzitter. Voor dergelijke onderwijzers-zaken heeft men de schoolvergadering. De heer Wilmer Wanneer de schoolvergadering dan de plaats van dit instituut inneemt, dan is het verzoek van de onderwijzers overbodig. Het is mij echter niet bekend, of dit instituut in de praktijk voldoet. Maar nu heeft men nog de ambtenaren van politie. Ten aanzien van dezen heeft U medegedeeld, dat de regeling van hun rechtspositie niet behoort tot de competentie van den Raad, noch van Burgemeester en Wethouders maar tot die van den Burgemeester. Dat is ook zoo. Maar, Mijnheer de Voor zitter, gelijk de overige ambtenaren vereenigd in eene dienst-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 12