DONDERDAG 3 JULI 1919. 179 houders, waarbij de subsidie aan woningbouwverenigingen nog hooger zal zijn dan het bedrag aan huur, dat ontvangen wordt. Ik ben van meening, dat dit in het algemeen zulk eene ongezonde wijze is van financiëele regeling van zaken, dat hoe eer hoe beter daaraan een eind moet komen. Dat kan dan op tweëerlei wijze geschieden. De eene wijze is, dat de prijs der bouwmaterialen zoozeer vermindert, dat de subsidie daardoor verlaagd kan worden. Wanneer dit niet gebeurt, is er een tweede weg, nl. dat de gemeente niet meer hare medewerking verleent om de maxi- mumbijdrage aan te vragen aan het Rijk, maar dat langs lijnen van geleidelijkheid getracht wordt te bereiken, dat lang zamerhand de huurprijs wordt gebracht op een behoorlijk peil. De heer van der Pot. M. d. V. Ik kan mededeelen, dat de gemeente betrekkelijk weinig te maken heeft met de regeling van het geven der bijdragen door het Rijk wegens de ab normale tijdsomstandigheden. De regeling gaat uit van de Regeering, die steun verleent onder bepaalde voorwaarden. Rijk en gemeente betalen dan ieder in eene bepaalde verhou ding. Bij de Regeering is reeds dezelfde gedachte opgekomen als thans door den heer de Lange uitgesproken, n.l. dat men langzamerhand moet afkomen van het geven van die hooge bijdragen. Dit voorschot is evenwel toegekend onder vigueur eener vroegere regeling. De regeling was deze, dat Rijk en gemeente eene zoodanige bijdrage verleenden als noodig was om de exploitatiekosten in deze abnormale tijden te kunnen dekken, onder voorwaarde, dat de huren werden bepaald op het bedrag, waardoor in normale omstandigheden de exploitatie kosten hadden kunnen worden gedekt. Men begon met eene rekening op te zetten, geldend voor normale tijden en bepaalde dan daarnaar de huurwaarde. Al wat meer noodig was tengevolge van de hoogerebouw-en onder houdskosten, dat werd bij wijze van crisisbijdrage door Rijk en gemeente in verhouding van 3totl betaald. Waar de bouw kosten met meer dan 150% zijn gestegen, daar werd dus van zelf' het bedrag, dat aan crisisbijdrage door Rijk en gemeente wordt betaald, hooger dan het bedrag dat aan huurwaarde wordt ontvangen. Nu is de Regeering van meening, dat de zaak gaandeweg in andere banen moet worden geleid. Men is er daarom reeds toe overgegaan om de crisisbijdrage te verleenen volgens eene andere regeling dan vroeger, nl. men vergoedt de annuïteit alleen van de hoogere bouwkosten als crisisbijdrage. Van alle verdere verhoogingen als onderhouds kosten, kosten van ophooging van terrein en bestrating, daar trekt de Regeering zich niets meer van aan. Dat meerdere moet maar worden gevonden door de huren te verhoogen. Nu is met ingang van 1 Juli weer eene nieuwe regeling door de Regeering getroffen. De rente, die betaald moet wor den, is hooger. Vroeger behoefde slechts 4a betaald te worden, op het oogenblik is dit geworden 5 Men vraagt op het oogenblik: hoe hoog moet de huurwaarde zijn, wil de geheele exploitatie door de huuropbrengst worden gedekt. Dan vraagt men zich af: hoeveel huur kan er wor den gevraagd in vérband met de loonen, die worden uitbe taald. Geheel in overleg met de Regeering wordt dan de huurwaarde vastgesteld. Het verschil, dat op deze wijze wordt verkregen, wordt door Rijk en gemeente vergoed als crisisbijdrage in de verhouding van 3 tot 1. De bedoeling van de Regeering is derhalve geleidelijk de crisisbijdrage te verminderen, eene politiek, die, wil de gemeente van de gunstige bepalingen van het Rijk profi- teeren, zij heeft na te volgen. Er wordt dus gehandeld in overeenstemming met het denkbeeld door den heer de Lange naar voren gebracht. De heer de Lange. Ik dank den geachten Wethouder voor zijn antwoord. Ik moet bekennen, dat de laatste wijziging der subsidieregeling mij onbekend was. Maar ik had meer het oog op enkele woorden in de vorige subsidieregeling. Wellicht komen die ook voor in de nieuwe regeling. Er werd in de vorige regeling gezegd dat het Rijk genegen was om ten hoogste 75 van het verschil bij te dragen »voor zoover dat noodig bleek". Juist op de rekbaar heid dier laatste woorden had ik willen wijzen. Daaraan konden natuurlijk Burgemeester en Wethouders in hun ver zoeken aan het Rijk veel doen. Tot nog toe heeft het Gemeente bestuur altijd gemeend die woorden zoo uit te moeten leggen, dat aan het Rijk werd gevraagd het maximum en daaraan was mijne opmerking ontleend. Ik hoop, dat de nieuwe regeling ons van zelf zal brengen in het goede spoor, zoodat wij weder zullen krijgen een gezonden toestand in de bouwbedrijven. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stem ming conform het praeadvies besloten. XIII. Voorstel tot verhooging van het tarief voor het loon der Waag werkers. (Zie Ing. St. No. 168). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming con form het praeadvies besloten. XIV. Praeadvies op het verzoek van de Besturen van een 5 tal Wijkverplegingen om verhooging van de aan die wijk- verplegingen toegekende subsidie. (Zie Ing. St. No. 165). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming con form het praeadvies besloten. XV. Voorstel om 10 van de uitkeeringen aan gedemobili- seerden, benevens de administratie- en verdere kosten, vanaf 6 Februari 1919 aan het Steuncomité Leiden, Oorlogstoestand 1914, uit te keeren. (Zie Ing. St. No. 162). De beraadslaging wordt geopend. De heer de Lange. M. d. V. Dat voorstel heb ik met eenige verbazing ontvangen. De steunregeling aan de gedemobiliseerden is krachtens de geschiedenis volkomen en uitsluitend Rijkszaak; de beschik kingen worden genomen door den Minister van Oorlog, die voor die regeling overleg heeft gepleegd uitsluitend met de Volksvertegenwoordiging, dus ook de Minister van Oorlog is blijkens die handeling van oordeel, dat het hier een Rijks zaak betreft. Daarom heeft het mij zoozeer verbaasd, dat nu, buiten de Gemeentebesturen om, zelfs buiten de Burgemeesters om, die door den Minister alleen in die steunregeling gehaald worden in plaatsen waar geen plaatselijke steuncomité's bestaan, de Minister door tusschenkomst van het Koninklijk Nationaal Steuncomité, dat niets anders doet dan in deze zijn hulp ver leenen aan den Minister van Oorlog om zijne beschikkingen uit te voeren, aan de plaatselijke steuncomité's heeft laten wetenik geef slechts 90 en ge moet maar zien, dat ge de overige 10 van de gemeente krijgt. Ik durf dat te noe men een verkeerde daad. Wanneer de Minister van Oorlog in overleg met de Volksvertegenwoordiging meent, dat aan gedemobiliseerden geld moet worden uitgekeerd, moet' Zijne Excellentie zorgen, dat de Commissies, die daarbij behulpzaam zijn, over het benoodigde geld kunnen beschikken en mag de Minister niet zeggenge moet maar voor 10 bij het ge meentebestuur aankloppen. Het gemeentebestuur heeft daar mede niets te maken. Ik ga nog verder. Wij moeten niet alleen die 10°/o niet toestaan, maar ook de administratiekos ten niet aan het Steuncomité vergoeden, want wanneer de Minister een organisatie noodig heeft voor de uitvoering van zijne beschikkingen, moet hij zorgen dat die organisatie ook het noodige geld heeft om de daarvoor noodige werkkrachten te betalen. Ik acht het eene' volkomen irrationeele en onbillijke regeling, eene regeling, die ook niet op de Wet steunt. De Minister van Oorlog mag niet beschikken over de financiën van Lei den en daarom ben ik ook van zin om tegen het voorstel te stemmen, wat dan niet wil zeggen, dat ik den gedemobili seerden niet de ondersteuning gun die de Minister hun heeft toegedacht, maar het geldt bij mij de handeling van den Minister van Oorlog, die er voor moet zorgen, dat de onder steuning die Zijne Excellentie aan de gedemobiliseerden toe kent, ook kan worden betaald uit de Rijkskas. De heer Pera. De gedachte door den heer de Lange onder woorden gebracht, is natuurlijk bij ieder raadslid opgekomen. Het is voor mij evenwel de vraag in hoeverre het vooral ook plaatselijk van beteekenis moet worden geacht, dat er aan de gedemobiliseerden voldoende steun wordt verleend. Wij leven in abnormale tijdsomstandigheden. Ook het Rijk heeft moeite om het benoodigde geld bijeen te krijgen; dat in dat verband de gemeente er toe wordt verplicht hare hulp te verleenen, dat is toch wel in te denken ook met bet oog op de controle. Nu zegt de heer de Lange, dat dit niet op deze wijze had mogen geschieden. Daarin heeft hij wel eenigszins gelijk, maar nu zou ik gaarne van Burgemeester en Wet houders vernemen in hoeverre zij meenen, dat het voor de gemeente van beteekenis is, dat aan dezen eisch van de Regeering wordt voldaan. De heer Heemskerk. M. d. V. Ik kan mij begrijpen,-dat de heer de Lange niet tevreden is over het optreden van den Minister van Oorlog. Hoewel mij de wijze van optreden van den Minister bevreemdt, meen ik toch te moeten wijzen op het groote voordeel, dat er voor de gemeente in is gele gen te doen wat de Minister verlangt. De heer de Lange is van oordeel, dat het geheele bedrag door het departement van oorlog moet worden betaald. Men moet evenwel niet vergeten, dat eene regeling voor de gede-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 7