DONDERDAG
3 JULI 1919.
175
12°. Verzoek van de Vereeniging van den Handeldrijvende!)
en Industriëelen Middenstand voor Leiden en omstreken om
geen gemeentelijke verkoopingen meer te doen houden van
katoen, sportflanel en dergelijke.
Dit verzoek luidt als volgt:
Leiden 1 Juli 1919.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Edelachtbare Heeren,
Dë Vereeniging van den Handeldrijvenden en Industrieelen
Middenstand voor Leiden en Omstreken, Goedgekeurd bij
Kon. Besluit vau 2 November 1914, brengt Uwen Raad eer
biedig ouder de aandacht, dat de verkoop van Katoen en
Sportflanel op Maandag 30 Juni 1.1. in 't Waaggebouw alhier
en uitgaande van het Gemeentebestuur, bij den handel drij-
venden Middenstand en bij den Manufactuurhandel in 't bij
zonder groote ontstemming heeft verwekt.
Zij meent te moeten opmerken, dat de door het Gemeente
bestuur vastgestelde prijzen gelijk of iets boven de huidige
prijsnoteeriug zijn, alsmede, dat het niet stellen van een wel-
standsgreus een maatregel is, die in hooge mate fnuikend is
voor den winkelier;
dat dergelijke gemeentelijke verkoopingen in de crisisjaren
somtijds noodzakelijk waren, maar nu het economisch leven
weer in normale banen komt, dergelijke gemeentelijke onder
nemingen een directe concurrentie doen ontstaan met den
handel en den winkelier.
Zij verzoekt derhalve eerbiedig Uwen Raad maatregelen te
willen nemen en het daarheen te leiden, dat het Gemeente
bestuur in de toekomst dergelijke verkoopingen niet meer
zal houden.
Namens het Bestuur der Vereeniging voornoemd.
v. Rossum du Chattel, Voorzitter.
H. P. Martinot, 2e Secretaris.
De heer Wilmer. M. d. V. Ik zou willen vragen, of het
juist is, wat in het adres staat. Er wordt nl. gezegd, dat in
den gemeentewinkel dezelfde waar voor niet lageren prijs is
gesteld dan door de winkeliers werd gevraagd. Wanneer dat
waar is, dan vind ik den verkoop van die artikelen door de
gemeente een ongeoorloofde concurrentie, aangezien men voor
denzelfden prijs bij de winkeliers te recht kon.
Is het wel onderzocht, voordat die goederen \verden aange
kocht, of ze werkelijk in de winkels duurder waren Zoo ja,
dan had de verkoop wel reden; zoo niet, dan is het niet noo-
dig geweest en was het niets anders dan eene concurrentie
met de winkeliers.
Daarom vraag ik of het juist is wat er in het adres staat.
De Voorzitter. Daar kan ik U moeilijk op antwoorden;
ik heb dat adres niet opgesteld.
Alleen kan ik U zeggen, dat het mij niet juist toeschijnt,
want het zou mij verbazen, dat de menschen de artikelen
zoo gaarne van de gemeente zouden hebben gekocht, wanneer
zij het van de winkels goedkooper konden krijgen. Maar al was
dat het geval, dan begrijp ik nog niet, hoe dat ongeoorloofde
concurrentie kunt noemen, want wat kan het dep winkeliers
schelen, wanneer een ander hun artikelen duurder verkoopt'?
Ik dacht echter, dat de artikelen door de gemeente goed
kooper werden verstrekt.
De heer Sijtsma. Als regel geldt, dat het algemeen moet
praedomineeren boven het bijzonder belang en als zoodanig
geloof ik, dat deze verkoop werkelijk te loven is. Ik acht het
in het algemeen belang, dat de gemeente op deze wijze is
opgetreden.
Ik heb mij de moeite genomen om op den dag van den ver
koop zelf eens te gaan kijken en toen heb ik gezien dat ver
schillende huismoeders uit den kleinen stand storm liepen
om die artikelen te koopen. Toen heb ik gewezen op de groote
winkels waar stapels katoen zelfs nog voor lageren prijs werd
aangeboden in een naburig magazijn, waarop mij werd tegemoet-
gevoerd, dat dat. niet dezelfde breedte van de katoen was.
Er moest twee dagen te voren, zoo werd me gezegd, voor
katoen van dezelfde breedte, ik meen, 75 of 95 cent betaald
worden. Maar na den verkoop in de Waag zijn de winkeliers
ook in eens afgeslagen. Men las in advertenties, dat dezelfde
artikelen nog voor minder te koop waren in de winkels. En
toen hebben velen gedacht: Mooi zoo, dat heeft de gemeen
telijke verkoop gedaan en het heeft zeker gekund, want niemand
zal met nadeel willen verkoopen.
Ik meen dus, dat dit optreden van de gemeente veeleer te
prijzen is dan te laken. Er was werkelijk behoefte aan katoen
dat heeft de groote toeloop aan de Waag bewezen. De prijzen
daarvan zijn gedurenden den oorlog zeer hoog geloopen en
men heeft het toen niet kunnen koopen. Daarom is het mijns
inziens verblijdend, dat de gemeente meer dan ooit eene zekere
concurrentie heeft bewerkt om de prijzen weder wat normaler
te maken.
Ik geloof, dat dit eigenlijk ook in het belang van de win
keliers zelve is, want wanneer men het oor te luisteren legt,
is er onder de burgerij een streven waar te nemen om coöpe
ratieve inkoopvereenigingen op te gaan richten op elk gebied,
want men meent, dat in den oorlogstijd de winkeliers te groote
winsten hebben gemaakt, en dat hebben de winkeliers te ge
makkelijker kunnen doen, daar zij vereenigd waren. Maar
dat zal tengevolge hebben, wanneer de winkeliers daarmede
doorgaan, dat de burgerij zich ook tot coöperaties vereenigt
om de winkeliers aldus uit te schakelen. En dat zal zeker
voor den neringdoenden middenstand niet wenschelijk zijn
en daarom geloof ik dat de gemeente er goed aan heeft ge
daan om te trachten de prijzen van sommige artikelen weder
tot het normale peil terug te brengen, nu van katoen en straks
misschien weder van iets anders.
Maar ik ben het met den Voorzitter eens, dat wanneer de
winkeliers de artikelen goedkooper leveren, de burgerij niet
bij den gemeentelijken verkoop storm zou hebben geloopen.
Dus daarom geloof ik, dat Burgemeester en Wethouders het
zoo hebben gedaan en daarmede hebben gehandeld in het
algemeen belang.
De heer Pera. M. d. V. Bet is wel heel gemakkelijk den
winkeliers een lak op te leggen, maar het is een feit, dat er
tal van winkeliers zijn, die met een massa goed zitten wat
ingekocht is tegen een prijs, dien men er op het oogenblik
niet meer voor kan krijgen. Nu wordt er wel gezegd: men
wil den prijs hoog houden; ik geef evenwel de verzekering,
dat wanneer men den gemiddelden prijs ontvangt, dan zal
het nog niet zeker zijn, dat men niet met verlies heeft ver
kocht. Ik wil niet ontkennen, dat er door de winkeliers ook
wat is verdiend geworden, maar die winst is broodnoodig in
verband met het verlies, dat de winkeliers in dezen tijd zeer
zeker zullen lijden. De winkeliers doen wat zij kunnen om
het hoofd boven water te houden, maar er moet op verschil
lende artikelen te veel geld worden bijgelegd.
De heer Wilmer. M. d. V. De heer Sijtsma heeft mij het
antwoord gegeven op de vraag, die ik aan Burgemeester en
Wethouders heb gedaan. Hij heeft verklaard, dat, wat in het
adres wordt gezegd, niet waar is. In het adres wordt gezegd,
dat de prijs, door de winkeliers berekend, evenhoog was als de
prijs door de gemeente gevraagd. Nu heeft de heer Sijtsma
verzekerd, dat de prijs door de winkeliers berekend, pas ge
daald is tot den prijs do.or de gemeente gevraagd op den
dag, dat de gemeente tot verkoop overging.
Ik constateer derhalve, dat van hetgeen in het adres wordt
beweerd, door den heer Sijtsma verzekerd wordt, dat het niet
juist is. Dat is het antwoord op de vraag, die ik aan Bur
gemeester en Wethouders heb gedaan.
De Voorzitter. U zegt, dat de heer Sijtsma U een antwoord
heeft gegeven op Uwe vraag, doch U heeft iets gevraagd,
waarop Burgemeester en Wethouders geen antwoord kunnen
geven. Wel heeft de heer Sijtsma zijn licht over deze quaestie
laten schijnen, maar ik begrijp niet, dat zijn antwoord U be
vredigt. Wat de zaak zelve betreft, meenen Burgemeester en
Wethouders goed te hebben gedaan met over te gaan tot den
verkoop van de verschillende artikelen, want, al wordt dit ook
van ééne zijde niet geapprecieerd, Burgemeester en Wethouders
meenen te moeten handelen in het belang van de gemeente.
Wanneer beweerd wordt, dat de winkeliers tegen goedkooper
prijs verkochten dan de gemeente, dan is dat zeer goed mogelijk,
maar dan is de qualiteit hunner goederen vermoedelijk ook
minder dan die van de gemeente-artikelen, doch bovendien,
wanneer het waar mocht zijn, dat door de gemeente duurder
wordt verkocht, dan zou ik wel eens willen weten, waarom
men zich dan zoo druk maakt; het publiek zal dan toch zeker
niet bij de. gemeente ter markt gaan. Het nut van verkoop
van gemeentewege is, dat er op die wijze een norm wordt
aangegeven, waarvoor ook de winkeliers zullen moeten ver
koopen, want een groote moeilijkheid van den tegenwoordigen
tijd is, dat de menschen geen prijs meer weten te bepalen.
Niemand weet meer, wat iets kost, en daarom wenscht de
gemeente, waar zulks mogelijk is, prijsregelend op te treden.
En nu meen ik, dat wat hier gebeurd is, in het belang
van het algemeen is geweest en daarom geef ik in overweging
dit adres voor kennisgeving aan te riemen. Ik geloof, dat dis
cussies hierover verder weinig nut hebben, daar deze zaak
reeds zoo algemeen besproken is, dat de heeren er wel van
op de hoogte zullen zijn; juist in de laatste dagen hebben
de couranten er vol van gestaan; de kwestie is dus wel van
alle kanten belicht.
De heer Sijtsma. Ik zal niet verder ingaan op de discus-
siën. Dat is ook niet noodig, want ik ben het met den Voor-
t