182 DONDERDAG 3 JULI 1919. het laten wasschen zelf kunnen bekostigeD. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders sluit dus geheel aan bij de bedoeling, die bij de oprichting voorzat. Waar deze inrichting aan de gemeente veel geld zal kosten, daar kan ik er mij niet mede vereenigen, dat hiervan ge bruik zouden maken menschen, die heel goed het doen was schen zelf kunnen bekostigen. Ik zal dan ook mijn stem geven aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders om een weistandsgrens te trekken. De heer Bots. M. d. V. Ik ben het geheel eens met den heer Pera, die heeft gezegd, dat de gemeentelijke wasch- inrichting niet is opgericht voor de menschen, die het laten wasschen buitenshuis goed kunnen bekostigen. Men zegt, er- zijn slechts 248 deelnemers, maar iedere week komen er bij en dat zijn voornamelijk menschen, voor wie deze inrichting is opgericht. Wat den prijs aangaat, moet men niet vergeten, dat wij geen eigen wasscherij hebben en derhal ve afhankelijk zijn van de bleekers. Voor hen is het motief om ons te hel pen dit geweest, dat er nu gewasschen zou worden voor menschen, die anders hun goed niet bij hen brachten. Wan neer er evenwel velen, die zij nu tot klant hebben, zich gaan aansluiten aan de gemeentelijke waschinrichting, dan is het niet uitgesloten, dat zij er voor zullen bedanken nog langer ons te bedienen. Er wordt door de gemeente 18 cent per K.G. betaald; voor de burgerij is de prijs bij de bleekers ongeveer 35 cent per K.G. Door de gemeente wordt dus 2 cent per K.G. verdiend, gevende over ongeveer 1200 K.G. per week een verdienste van f 24, welke eene tegemoet koming zijn in onze kosten. Voor de bleekers is het voor- deelig, dat wij het goed laten sorteeren, doch dit dekt slechts voor een gedeelte het prijsverschil. Wanneer er geen wei standsgrens wordt getrokken, dan vrees ik, dat wij vroeg of 'laat de inrichting zullen moeten opheffen. Gestichten zijn ook bij ons gekomen, met het verzoek om van ons bureau gebruik te maken. Dat is ons evenwel niet mogelijk. Dan moet alles op een geheel anderen leest worden geschoeid. Ik vind het voorstel van een welstaridsgrens van 1500 billijk, terwijl er nog dispensatie kan worden verleend aan degenen, van wie wordt geoordeeld, dat zij reden hebben van deze inrichting gebruik te maken. De heer Wilmer. M. d. V. De vraag betreffende de wei standsgrens komt mijns inziens hierop neer: Wordt er bij het contract, dat de gemeente met de waschinrichtingen heeft afgesloten, door de waschindustriëelen eene behoorlijke winst gemaakt? Zoo ja, dan zijn wij niet verplicht die inrichtin gen een meer dan behoorlijke winst te laten maken, al gaat het van groote inkomens; ook bij deze mogen zij niet meer dan eene behoorlijke winst maken. Zoo neen, dan is er alleszins reden, dat men die inrichtingen niet dwingt om ook voor de groote inkomens te wasschen voor eene minder dan behoorlijke winst. Daarop komt het naar mijne meening neer. Nu kan ik mij daaromtrent geen goed oordeel vormen en heb ik ook geen inlichtingen gehad van Burgemeester en Wethouders. Ik heb echter wel eenig vermoeden, dat de prijs, die aan die inrichtingen bij het gemeentelijk contract wordt betaald, niet dermate, is, dat het bedrijf daarmede goed rendabel zal zijn. Ik heb vandaag in de courant gelezen, dat in Amsterdam de gemeentelijke wasscherijen 25 cent per K.G. vragen, en, wanneer hier 18 cent wordt betaald, vermoed ik, dat de winst hier dus niet zoo groot zal zijn, zoodat de werrsch van de wasscherijen wel gemotiveerd mag worden geacht. Zekerheid daaromtrent heb ik echter niet. Bij gebreke daarvan meen ik op het oogenblik dan maar met het voorstel van Burgemeester en Wethouders mede te moeten gaan. Gaarne had ik echter gezien, dat eenigszins een onderzoek was ingesteld hoe de winstmarge is. Nu is aan het vaststellen van een grens altijd eenige wille keur verbonden. Want wanneer men spreekt van.een inkomen van ƒ1500 is dat voor a niet hetzelfde als voor b. En in dat verband verheugt het mij, dat Burgemeester en Wethouders eenigszins rekening willen houden met de grootte van een gezin. Maar het spijt mij, dat dit niet in het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt vastgelegd en het eenigs zins van de goedheid vari Burgemeester en Wethouders moet afhangen, dat menschen met een hooger inkomen van de goedkoopere waschgelegenheid gebruik kunnen maken, wan neer zij een groot gezin hebben. Wanneer men dat in algemeene regels vastlegt, kan men toch nog altijd een dispensatiebevoegd heid voor specifieke gevallen aan Burgemeester en Wet houders laten. De heer Eerdmans. M. d. V. Ik zou nog even eene aan vullende vraag willen doen, nl. of het niet eene Commissie uit de burgerij is, die zich bezighoudt met de quaestie van de wasscherijen of die niet een advies heeft gegevén? De Voorzitter. Dat heelt bij de stukken gelegen. De heer Heemskerk. Ik wil in de eerste plaats even opko men tegen hetgeen de heer Wilmer zegt, die betoogt, dat ook in Amsterdam de inkomsten van de wasscherijen van de gemeente niet groot genoeg zijn, want daar is onlangs het tarief verhoogd. Ik heb het ook gelezen. Dat is juist, maar dan moet men niet vergeten de positie, die de wasscherijen in die gemeente innemen. In Amsterdam is het aantal inrich- tingen veel schaarscher dan hier het geval is. Hier zijn er vele; in Amsterdam niet. Daar moeten de particulieren, even als de gemeente, gebruik maken van inrichtingen, die buiten de gemèente zijn gelegen. Dat maakt dus noodzakelijk, dat er veel meer onkosten worden gemaakt. Zoodoende is het te verklaren, dat degenen die de wasch behandelen, dat niet zoo voordeelig kunnen doen als elders. In de tweede plaats heb ik er altijd bezwaar tegen, dat de beoordeeling aan Burgemeester en Wethouders moet wor den overgelaten, of de toepassing ten aanzien van groote gezinnen in bijzondere gevallen ruimer gemaakt wordt. Ikzou werkelijk in dit opzicht een voorstel willen doen, nl. dat voor gezinnen van meer dan drie kinderen beneden den leeftijd van 16 jaar de weistandsgrens werd gesteld op een bedrag van 2500. De heer Huurman. M. d. V. Ik begrijp niet, dat Burge meester en Wethouders met dit voorstel zijn gekomen. Er zijn 248 deelnemers en slechts 4 met een inkomen boven de f 2000. Wanneer er niet 4, maar 120 waren, dan zou ik mij dit voorstel kunnen begrijpen, maar voor die 4 menschen acht ik het werkelijk overbodig een weistandsgrens te trek ken; ik zal dus tegen het voorstel stemmen. De heer Bots. M. d. V. Er is door meerdere menschen geïnformeerd of zij ook van deze inrichting konden gebruik maken, maar er is hun beduid, dat zij daarvoor niet in de termen vielen. Wij hebben het daarheen geleid, dat slechts enkele menschen zijn aangesloten met een inkomei^van meer dan 2000. Het is moeilijk te zeggen, hoeveel winst-in het algemeen op bleekerijen wordt gemaakt. Bij de eene is het anders dan bij de andere. Het .hangt er veel van af, of men al of niet goed is ingericht, of men gedeeltelijk met huis- genooten werkt of uitsluitend gehuurd personeel heeft, enz. Wat de heer Heemskerk voorstelt ten opzichte van de bijzondere gevallen, dat is zeer moeilijk te regelen. Het komt toch voor, dat een beter gesitueerde eene aanvrage doet omdat zijne vrouw ziek is en zoo zijn er allerlei gevallen te noemen. Ik geloof dan ook niet, dat er bezwaar kan bestaan tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Men kan immers later altijd daarin nog wijziging brengen, indien zulks ge- wenscht mocht blijken. De Voorzitter. Door den heer Heemskerk is een amende ment ingediend, strekkende om voor gezinnen, met meer dan 3 kinderen beneden den leeftijd van 16 jaren de welstands- grens te stellen op 2500.—. De heer Heemskerk. M. d. V. Slechts een enkel woord om te wijzen op het verschil tusschen wat de heer Bots wenscht en wat ik wensch. De heer Bots zegt, dat de quaestie van bijzondere gevallen beter kan worden overgelaten aan de beoordeeling van Bur- meester en Wethouders. Wat ziekte betreft, ben ik het vol komen met hem eens. Ten opzichte van het kindertal ben ik het niet met hem eens. Mijn voorstel bedoelt voor de grootere gezinnen de welstaridsgrens hooger te stellen, al ben ik er niet tegen om uitzondering te maken voor de gevallen, die de heer Bots op het oog heeft. Wanneer mijn voorstel wordt verworpen, dan ben ik er tegen om een weistandsgrens te trekken. De Voorzitter. Ik acht het voorstel van den heer Heemskerk niet aanbevelenswaard. Hij maakt een heel grooten sprong, want de weistandsgrens is voor iemand met 2 kinderen 1500.en voor iemand met 3 kinderen f 2500.U ziet, hoe weinig menschen het zijn, van wie de toelating ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders zal'komen, en ik geloof dat U dit gerust aan Burgemeester en Wet houders kunt overlaten; daarvoor heeft men toch een College van Dagelijksch Bestuur gekozen. Wil het amendement aannemelijk zijn, dan zou het bij voorbeeld moeten bepalen: voor 3 kinderen moet de grens zijn f 1750.voor 4 f 2000.— enz. Dat zou dan allemaal moeten worden onderzocht en dat is vrijwel onmogelijk. Ik geef daarom in overweging om, wanneer men het met het stellen van een welstandsgrens niet eens is, het voorstel van Burgemeester en Wethouders eenvoudig te verwerpen. Laat mij echter eerst vragen of het amendement van den heer Heemskerk wordt ondersteund. Aangezien het niet vol-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 10