170 DONDERDAG 19 JUNI 1919. De Voorzitter. Welke poort bedoelt U? De Stadhuispoort bijvoorbeeld onder de hooge stoep is reeds sinds onheugelijke tijden gesloten. De heer Oostdam. M. d. V. Ik noem deze poort Stadhuis poort, omdat de poort zoo in het Ingekomen Stuk No. 152 v\ordt genoemd. De beraadslaging wordt gesloten. De motie van den heer Oostdam wordt in stemming ge bracht en verworpen met 12 tegen 11 stemmen. Tegen stemmen de heeren A. Mulder, van Tol, Zwiers, de Dange, Sijtsma, Heemskerk, Wilmer, Pera, Boot, Bots, van der Pot en van der Lip. Vóór stemmen de heeren de Boer, Planjer, Oostdam, J. P. Mulder, van der Eist, van Hamel, van Gruting, van Romburgh, Hoogenboom, Eerdmans en Huurman. Vervolgens wordt zonder hoofdelijke stemming overeen komstig het praeadvies besloten. XIII. Praeadvies op de missive van Gedeputeerde Staten in zake de beide gedeeltelijke herzieningen van het uitbreidings plan vastgesteld bij Raadsbesluit van 17 April 1919. (Zie Ing. St. No. 157.) De beraadslaging wordt geopend. De Voorzitter. Zooals de heeren hebben gelezen, hebben Gedeputeerde Staten naar aanleiding van de beschouwing van den heer van Boven betreffende de Verandering door den Raad gebracht in het uitbreidingsplan, verzocht om daarover het oordeel te vernemen van Burgemeester en Wethouders of van den Raad. Burgemeester en Wethouders hebben gemeend, dat het beter is dat óók de Raad hierover zijn oordeel uitspreekt en dat niet Burgemeester en Wethouders alléén deze zaak afhandelen, wat zij blijkens het schrijven van Gedeputeerde Staten ook zouden kunnen doen. De heeren hebben het praeadvies van Burge meester en Wethouders gezien. Verlangt iemand het woord over het voorstel van Burgemeester en Wethouders? De heer A. Mulder. M. d. V. Ik geloof niet, dat het nood zakelijk is, dat hierover veel gesproken wordt. Ik wilde alleen zeggen, dat ik het zou betreuren, indien wederom eene verandering in het plan kwam. waardoor die firma, die hier zoo n goede reputatie heeft en zoo'n belang rijke industrie in Leiden bezit, belemmering zou ondervinden. Dit wilde ik zeggen, wat het eerste gedeelte betreft. Wat het tweede gedeelte betreft, om die andere straten ook af te sluiten, zou ik het volgende willen in 't midden brengen. Ik zal daar niet op aandringen, maar ik kan niet inzien, dat daartegen eenig bezwaar is, want ook Burgemeester en Wet houders zullen het werkelijk met mij eens zijn, dat hoe meer straten wij krijgen naar den singelkant, hoe minder kans er is voor een overpad over den spoorweg, dus wanneer wij dat konden besluiten, bespaarden wij ons misschien de moeite om dat plan later gewijzigd in orde te brengen en waren wij er in eens van af, aangezien men er toch toe moet komen, want een overgang over den spoorweg zal wel nooit daar komen, maar verder voorbij de Sophiastraat. Dat is ten minste mogelijk, maar anders ook niet. Overigens geloof ik niet, dat het noodzakelijk is om ver andering te brengen. Oordeelen Burgemeester en Wethouders dat het beter is om het te laten rusten, welnu ik zal daar omtrent geen voorstel doen. Maar ik geloof, dat het in orde kon worden gemaakt om het in dien zin te wijzigen, dat ook daar voortaan de gelegenheid niet meer kan bestaan dat daar een overweg zou komen; 't heeft weinig nut. De Voorzitter. Ik zal thans de onderdeelen van het voorstel van Burgemeester en Wethouders in stemming brengen. In de eerste plaats geven Burgemeester en Wethouders in overweging om niet over te gaan tot wijziging van de op 17 April 1919 door den Raad vastgestelde herziening van het uitbreidingsplan, voorzooveel betreft het ged.eelte nabij het Rijn-Schiekanaal. Aldus wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. De Voorzitter. Wat betreft het voorstel sub bdaar zou ik duidelijkheidshalve twee beslissingen over willen hooren. In de eerste plaats zou ik willen vernemeh, of de Raad terug wil komen op de beslissing, die hij vroeger in dit opzicht heeft genomen en dus medegaat met het vroegere voorstel van Burgemeester en Wethouders. Ik stel dit voor, niet omdat het hier is een doordrijven van Burgemeester en Wethouders, maar omdat zij deze zaak zuiver willen stellen, teneinde aan Gedeputeerden de meening van den Raad te kunnen weergeven. Ik neem aan, dat de Raad niet terugkomt op zijn besluit, tenzij een van de heeren met een voorstel komt om daarop wel terug te komen. Gebeurt dat, dan zal ik een dergelijk voorstel in stemming brengen. Wenscht een van de heeren een dergelijk voorstel in te dienen? Zoo neen, dan handhaaft de Raad zijn vroeger besluit en vraag'ik thans aan den Raad om ons te machtigen, Ge deputeerde Staten te berichten, dat Uwe Vergadering in geen geval meerdere geprojecteerde straten of straatgedeelten van het uitbreidingsplan bewesten de spoorbaan der Hollandsche Electrische Spoorwegmaatschappij wenscht geschrapt te zien, dan waartoe door U op 17 April '1919 werd besloten, dus met andere woorden de zaak te laten zooals zij was en derhalve niet in te gaan op het voorstel van den heer van Boven om meerdere straten uit het uitbreidingsplan te laten vervallen. Ik zie de noodzakelijkheid daarvan ook niet in. Er is naar mijne meenirig geen bezwaar tegen, om de andere straten te behouden. Wanneer het geval zich mocht voordoen, dat er een overweg komt bij de Sophiastraat, dan hebben wij daar toch een toegang, zij het langs een omweg. De noodzakelijkheid om de Sophiastraat ter aangegeven plaatse tot een pleintje te verbreeden, gelijk wordt gevraagd, zie ik in het geheel niet in. De Sophiastraat is vrij breed. Met de breede afvoerwegen, die men' daar heeft, zal het daar ter plaatse toch nooit zoo druk worden, dat daarvoor een plein noodig is. Burgemeester en Wethouders vullen dan ook de conclusie sub b van hun praeadvies nog in dien zin aan, dat aan het slot wordt toe gevoegd »en dat daarenboven bezwaar bestaat tegen het denkbeeld van den Inspecteur der Volksgezondheid, om de Sophiastraat in een pleinvormige verbreeding te doen eindigen." De heer Oostdam. M. d. V. Duidelijkheidshalve zou ik eene toevoeging wenschen. Er staat sub b. «dat Uwe Vergadering in geen geval meerdere geprojec teerde straten of straatgedeelten enz." Zou het nu niet beter zijn om te lezen: «dat Uwe Verga dering vooralsnog in geen geval meerdere geprojecteerde straten enz." Men kan toch nooit weten, wat er later nog zal gebeuren. De Voorzitter. Dat laatste spreekt van zelf. Ik geloof evenwel, dat deze invoeging het. standpunt dat hier wordt ingenomen, zou verzwakken. Wanneer het later blijkt noodig te zijn, is het immers altijd mogelijk óm terug te komen op het besluit. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stem ming overeenkomstig het praeadvies, zooals "dit door Burge meester en Wethouders is aangevuld, besloten. De Voorzitter. Ik wil thans aan de heeren mededeelen, dat Gedeputeerde Staten ook het oordeel van Burgemeester en Wethouders hebben gevraagd, zoodat het mogelijk is, dat Burgemeester en Wethouders nog hun standpunt zullen uit eenzetten, al is dit niet zeker. Maar in ieder geval zijn Bur gemeester en Wethouders hiertoe gerechtigd. Verlangt thans nog iemand iets in het belang der gemeente ter sprake te brengen? De heer Heemskerk. M. d. V. Wij hebben in eenige weken geen raadsvergadering gehad en nu treft het wel bijzonder, dat wij heden op '19 Juni raadsvergadering hebben. Het kan wellicht uit de Katholieke.pers bekend zijn, dat er bij ver schillende Katholieken ontstemming heerscht, dat deze ver gadering op een Katholieken feestdag is belegd. Het zou natuurlijk kunnen zijn, dat het aan Burgemeester en Wet houders niet was opgevallen, dat het heden een Katholieke feestdag is, of dat er een overwegend bezwaar was om deze vergadering nog een week uit te stellen. Waar er, naar ik heb vernomen, geen overwegend bezwaar béstond om de vergadering uit te stellen, daar zou ik Bur gemeester en Wethouders in overweging willen geven in het vervolg geene vergadering meer te beleggen op Katholieke feestdagen. De Voorzitter. Ik kan U antwoorden, dat het ons bekend was, dat deze dag een Roomsch-Katholieke feestdag is. Uit den aard der zaak kunnen wij niet altijd beoordeelen in hoeverre dit eene belemmering zou zijn om een vergadering te houden. Om verschillende redenen kwam het ons bovendien noodza kelijk voor om voor heden eene vergadering uit te schrijven. Maar ik heb gevraagd aan dengeen. dien ik meende, dat be voegd was daarover te oordeelen, hoe de kwestie was. Die persoon heeft mij medegedeeld, dat tegen het uitschrijven eener raadsvergadering op heden uit dien hoofde, nl. dat het een Roomsch-Katholieke feesdag is, geen bezwaar behoefde te bestaan. Ik weet nu niet, of de heer Heemskerk hier alleen staat, want wij hebben het natuurlijk gevraagd aan een ge loofsgenoot van hem en die had er, zooals ik zeg, geen be zwaar tegen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 8