DONDERDAG ly JUNI 1919. 169 lukkig is op het oogenblik werkelijk alleen maar kwestie van die poort. Maar hoe men nu in den jare 1919, waarin overal aan oude gebouwen schatten worden ten koste gelegd, om zooveel mogelijk daarvan den ouden toestand te herstellen, kan ver dedigen, dat wij hier in Leiden een oude poort móeten gaan dichtmaken, lijkt mij een raadsel. Er zal daardoor een zonderlinge toestand worden geschapen, die zeer lang kan duren, want de Commissie van Fabricage zegt terecht, dat ook deze tijdelijke maatregel wel van langen duur kan zijn. Er zal komen een burgermanskamertje het moet immers goedkoop zijn netjes behangen en dat achter een monumentale poort, waarboven een gedenksteen is ge plaatst. Dat is mijn inziens een toestand, die in den tegen- woordigen tijd niet meer mag voorkomen. Men zou juist ver wachten, dat men over zoo iets zou lachen als men 't zag en nu doen wij het zelf. Ik geef den Raad dan ook ten zeerste in overwegiug om dit gedeelte van het voorstel niet aan te nemen en dat kan ook heel goed wanneer wij de plannen zien. De Gemeente ontvanger krijgt uamelijk een spreekkamer en nog een werk kamer. De Secretaris schudt van neen, maar ik meen op de plannen toch gezien te hebben een bureau om te betalen, verder nog een kantoor en een groote kamer. En dat ten pleiziere van den Gemeenteontvanger, terwijl de overige dienaren van het Stadhuis zoo bekrompen zijn gehuisvest. Ik zou zeggen, dat die ambtenaar het ook wel met wat minder kan doen. Ik blijf het dus betreuren, dat men met dit voorstel het Stadhuis ten deele zal ontsieren en handhaaf mijne motie, die ik zooëven heb voorgelezen. De Voorzitter. Zou LI er niet bijzetten »inwendig"? Ik heb het over het uitwendige, terwijl U spreekt over een mooien steen en over een kamer, die daar achter gelegen is. Het is dus niet geheel duidelijk wat U bedoelt. De heer van Tol. M. d. V. Ik geloof, dat de heer Oostdam de zaak niet goed begrijpt. Aan den voorgevel zal niets ver anderen, evenmin als aan den steen, waarover de heer Oost- dam heeft gesproken. Het aanzicht blijft geheel zooals het is, alleen zal achter de poortdeur een kamer worden gebouwd. De heer HuurmAn. M. d. V. Het heeft ook mijne aandacht getrokken, dat men de poort voor kamer wil inrichten. Toch vjnd ik dat deze kwestie door de heeren Oostdam en Eerd- mans geweldig is opgeblazen. Er is mijns inziens wel een tusschenweg. Naar mijn meening had men de zaak veel kal mer kunnen bespreken en behoefde men niet zoo te jamme ren over een steen, die pas is opgeknapt. Het uiterlijk van het Stadhuis en van dien steen wordt niet geschaad door het voorstel van Burgemeester en Wethouders Is het niet mogelijk, dat de poort behouden blijft en het plan zoo wordt gewijzigd, dat op een andere wijze een kamer voor den ontvanger wordt gevonden Ik hield de poort liever in den tegen woordigen toestand als zoodanig bewaard, al keur ik het goed dat dezelve gesloten is in tegenstel ling met den heer Eerdmans, die het verschrikkelijk vindt te moeten wonen in een stad, waar men niet eens zulk een poort open kan hebben. Vroeger kon dat misschien, maar tegenwoordig zijn zulke scheuren in een stad verderfelijk. De heer Pera. M. d. V. Er is critiek geoefend over de ver andering, die het Stadhuis in den loop der tijden zou hebben ondergaan. Nu strekt mijn kennis zich niet over zoo'n langen termijn uit, maar sedert 1893 ben ik toch wel tamelijk goed op de hoogte der veranderingen, die aan en in het Stadhuis zijn aangebracht geworden. Toen ik in '1893 op het Stadhuis kwam, deed het tegenwoor dige Militiebureau dienst als Leeskamer, daarna zijn wij ver huisd naar een ander vertrek, en thans zijn wij terecht gekomen in de achter deze zaal gelegen kamer. Eene bepaalde verandering in het gebouw heeft deze ver huizing niet tengevolge gehad. De eeriige verandering, die er heeft plaats gehad, hebt IJ genoemd. Toen de Raad besloten had eeti vierden Wethouder te benoemen, toen is de bodenkamer geworden het vertrek van den Wethouder en is daarvóór een vertrek gebouwd, waar de boden thans vertoeven. De inwendige veranderingen op het Stadhuis zijn dus zeer weinig in getal. Wat de poort aangaat, herinner ik mij den tijd, dat deze nog open was. Ik herinner mij ook, dat men het voorstel gedaan heeft de poort te sluiten, omdat het misbruik ervan zoo groot werd, dat men het zoo niet langer mocht toelaten. Nu kan men welzeggen, dat daarvoor moet worden gewaakt, raaax ik geloof, dat het de heer Eerdmans is geweest, die kort geleden geklaagd heeft over het schandaal, dat de straatjeugd bedrijft en heeft aan gedrongen op het nemen van maatregelen ten einde daaraan een einde te maken. Nu daar is al heel wat over gepraat en moeite voor gedaan en gewoonlijk wordt dan de politie ter hulp geroepen. Maar het kan gezegd worden, dat bij de tegenwoordige jeugd het niet gelukt om den toestand zoo te beheerschen, dat het kwaad van beteekenis wordt verminderd. In elk geval biedt de poort hier eene gelegenheid aan de kwaadwilligen, die niet gewenscht is en het eenige middel om daaraan een einde te maken is door haar te sluiten. Ik zie ook niet in, dat daaraan zooveel hinder is verbonden, want de gelegenheid om of aan den eenen kant of aan den anderen kant aan de Vischmarkt te komen, is kort genoeg. Wat nu aangaat het bouwen van die kamer, zou ik zeggen, dat wanneer wij eenvoudig konden beslissen om te doen wat wij bij voorkeur werischen, het iets anders was. De een pleit met rederi voor het betrachten van zuinigheid en onmiddellijk er na vraagt een ander voor een aangelegenheid een doel matige inrichting, die niet dringend noodzakelijk is en die heel wat zal moeten kosten. Het is op die wijze moeilijk te zeggen welken weg wij in moeten. Daarom geloof ik, dat het verstandig en praktisch is om eene regeling te treilen, die zooveel mogelijk in de behoeften voorziet en die zoo weinig mogelijk geld kost. Wanneer men komt met allerlei eischen, bijvoorbeeld om het heele Stadhuis te sluiten en het te laten zooals het is, zoodat het als reliquie voor latere tijden bewaard kan blijven, dan*moet men er ook toe komen om een gebouw op te richten, dat beantwoordt aan alle eischen van eene gemeentelijke huishouding en de kosten voor lief nemen. Men wil menigmaal, wanneer men met dergelijke aangelegenheden te doen heeft èn de kool èn het lam sparen, maar dat gaat eenvoudig niet. Men moet kiezen of deelen. Wil men zuinig zijn. goed, dan moet men die hoogere eischen op zijde stellen tot latere tijden, en voorloopig de voordeeligste regeling aan vaarden. De heer van der Lip. M. d. V. Ik zou den heer Oostdam in overweging willen geven om zijne motie wat duidelijker te redigeeren. Blijkens de toelichting is het alleen de bedoeling om de poort te sparen. Laat hij er dat dan ook inzetten. De motie gaat toch veel verder en spreekt van het indienen van nieuwe plannen, waarbij meer op architectonische eischen wordt gelet, of iets dergelijks. Laat dus de heer Oostdam precies zeggen in zijne motie, waarop het aankomt. Zij zou bevoorbeeld zoo kunnen luiden.dat Burgemeester en Wethouders worden uit- genoodigd een plan te ontwerpen, waarbij de poort gespaard blijft. Want wanneer de motie wordt aangenomen zitten Burgemeester en Wethouders met de moeilijkheid, dat zij zoo uiterst vaag is. Daarom zou ik er voor zijn, dat de heer Oostdam zijne motie zoodanig wijzigt, dat wij precies weten dat zijn bedoeling alleen is om de Stadhuispoort te behouden in den bestaanden toestand. De heer Oostdam. Ik wil gaarne aan het idee van den ge- achten Wethouder tegemoet komen, hoewel dat naar mijne meening niet rechtstreeks noodzakelijk is, want, gelijk de Voorzitter zooëven heeft opgemerkt, is het alleen de poort, die ik op het oog heb. Maar ik wil mijne motie wel ver duidelijken. De Voorzitter. Ik geloof toch, dat dé motie duidelijk genoeg is. De motie wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Er wordt geklaagd over de gewelddoening aan de architectonische en historische waarde van het Stad huis door het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Ik geloof, dat van gewelddoening hier geen sprake is en dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders veel verstandiger is dan bijvoorbeeld een voorstel om het geheele Stadhuis van binnen uit te breken. Ik meen, dat het niet noodig was geweest om de kwestie van het sluiten van de poort zoo 'op te blazen als door enkele hepren is gedaan. De heer Oostdam. M. d. V. Ik zou mijne motie willen wij zigen, zoodat zij alleen nog maar de poort betreft. De Voorzitter. U kunt deze motie intrekken, en daarna eene andere indienen. De heer Oostdam. M. d. V. Ik heb de eer de motie als volgt te wijzigen »De Raad, gelezen het voorstel van Burgemeester en Wet houders in Ingekomen Stukken No. 152, gehoord de discussiën, verzoekt Burgemeester en Wethouders hun voorstel zoodanig te willen wijzigen, dat de Stadhuispoort niet zal worden bebouwd."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 7