DONDERDAG 19 JUNI 1919. 167 XII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor de verbetering van de bureaux der gemeente-secretarie en van 'net kantoor van den Gemeente-ontvanger. (Zie lug. St. No. 152.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Wilmer. M. d. V. Ik ben ook overtuigd, dat de voorgestelde uitbreiding zal moeten plaats hebben en daarom zal ik ook met genoegen mijn stem aan het voorstel geven. Jk geef echter mijn stem aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders in de veronderstelling, dat de grootst mogelijke zuinigheid zal worden betracht. Het moet natuurlijk geen zuinigheid zijn, die de wijsheid bedriegt. Iedere onnoodige uitgave zal moeten worden vermeden. Men moet evenwel niet slechts de zuinigheid betrachten ten aanzien van de voorge stelde verbetering, waarvoor eene som van f 35000 is uitge trokken, maar evenzeer bij de aanschaffing van de benoodigde kantoormeubelen, waarvoor geen bedrag is uitgetrokken. Men kan zoo gemakkelijk gaan denken, dat het bij zulk een groot werk niet op een 1000 aankomt. Ik zou willen, dat degenen, die met de gemeentelijke huishouding zijn belast, ook hierin praktijk brachten het Hollandsche spreekwoord, dat helaas in vele particuliere huishoudens schijnt te zijn vergeten, n.l dat men de tering naar de nering moet zetten. Wanneer men eens gaat informeeren bij den Wethouder van Financiën, hoe het met de nering is gesteld, dan ben ik er van overtuigd, dat degenen, die met de uitvoering van dit werk zijn belast, de tering op zoo bescheiden mogelijken voet zullen inrichten. Ik heb deze opmerking willen maken, opdat wij later niet voor het feit zullen worden gesteld, dat de uitgaven zoo groot zijn geworden, dat het gevoteerde bedrag van f 35000 aan merkelijk is overschreden. Ik geef dan ook mijne stem aan het voorstel van Burge meester en Wethouders, mits de grootst mogelijke zuinigheid zal worden betracht, en wij een gebouw zullen krijgen, dat doelmatig is, maar waarvan niemand zal kunnen zeggen, dat er onnoodige kosten aan zijn besteed, die achterwege hadden kunnen blijven, opdat wij een voorbeeld geven aan de burgerij, dat naar wij hopen, van invloed zal wezen en tot navolging zal aansporen. De heer de Lange. M. d. Y. Ik heb met genoegen geluisterd naar hetgeen de heer Wilmer beeft gezegd en ik twijfel er dan ook niet aan of er zal door Burgemeester en Wethouders en de Commissie van Fabricage goede nota van worden ge nomen. Ik heb het woord gevraagd, omdat ik in de stukken een merkwaardig optimisme bespeur bij Burgemeester en Wethouders en de Commissie van Fabricage wat betreft de kosten van verbouwing. Er wordt toch gezegd, dat de kosten der verbouwing niet buitengewoon hoog genoemd mogen worden. Ik acht dit op zijn minst wat voorbarig, aangezien de Direc teur van Gemeentewerken heel wat voorzichtiger is. Hij zegt toch, eene raming kan niet worden gemaakt, maar globaal schat ik de kosten op f 35000.waarbij dan nog komt het bedrag voor het meubilair, waarvan de Directeur geen bedrag opgeeft. Nu is het bedrag, gevoteerd voor het herstel van de Zijlpoortsbrug, overschreden met meer dan 50 en van dat werk was nog wel eene raming gemaakt. Van deze verbou wing is zelfs geen raming te maken en daarom verwondert mij het optimisme van Burgemeester en Wethouders en de Commissie van Fabricage ten opzichte van de kosten. Ik hoop dan ook, dat de wenken van den heer Wilmer, waarbij Bur gemeester en Wethouders zich natuurlijk zullen aansluiten, den Directeur van Gemeentewerken zullen nopen bij de uit voering van het werk en de aanschaffing der meubelen de grootst mogelijke zuinigheid te betrachten, zoodat wij de kans niet loopen, dat de kosten de globale raming met 50 °/o zullen overschrijden. Ik zou thans nog deze vraag willen doen aan Burgemeester en Wethouders: Hebben Burgemeester en Wethouders, nu wij een nieuw gebouw krijgen voorden Burgerlijken Stand en de bevolking, nog overwogen, of het niet wenschelijk zou zijn in dat gebouw een vertrek brandvrij te maken voor opberging der registers van den Burgerlijken Stand en der bevolking? Deze registers zijn kostbaar en moeilijk te vervangen. Op het oogenblik zijn zij geborgen op het stadhuis, waar zij m.i. beter zijn bewaard dan in het gebouw aan de Vischmarkt, waar heen zij thans zullen worden vervoerd. Ik durf er niet op aan te dringen om thans voor die regis ters een brandvrije ruimte te maken, want dan zou 35000. zeker niet genoeg zijn, maar ik meen toch op de wensche- lijkheid eener brandvrije opberging te moeten wijzen, opdat daarop bij eene definitieve verbouwing van het Raadhuis kan worden gelet. De heer Oostdam. In den loop van de jaren is in ons Raad huis heel wat verbouwd en dat is niet altijd op even prak tische wijze geschied. De Voorzitter. Sinds 1609 bedoelt u zeker? De heer üostdam. Desnoods kunnen wij daarmede aanvan gen. Er is dus al heel wat verbouwd en, duidelijk uitgedrukt, verknoeid. Eene wandeling door het gebouw toont ons dat. Er zijn gangetjes gemaakt, gaten gebroken en kamertjes ge bouwd om maar1 zooveel mogelijk van de ruimte te kunnen profiteeren en dat heeft niet altijd de schoonheid en de waarde van het gebouw bevorderd. Nu hebben onze voorvaderen dat gedaan om zooveel moge lijk geld te besparen, maar ook hadden zij een zekere onver schilligheid voor de gebouwen. Wij weten allen, dat er eens een tijd was, dat men om historische gebouwen in het geheel niets gaf; wanneer iets in den weg stond werd het afgebro ken of, gelijk ons Stadhuis, op allerlei manieren voor een ander doel geschikt gemaakt. Nu moeten wij wel is waar op het oogenblik ook zeer zuinig zijn, misschien zuiniger dan ooit, maar de begrippen ten opzichte van historische gebouwen, gelijk ons Raadhuis er een is, zijn toch veel beter geworden. En nu doet het mij leed, Mijnheer de Voorzitter, dat ik van die begrippen in het voor stel van Burgemeester en Wethouders geen spoor kan vinden. Integendeel, wij gaan voort op dien verkeerden weg, dien het Raadhuis reeds zoozeer tot schade heeft gestrekt, indien we achter de monumentale Stadhuispoort, waarboven nog wel een gedenksteen zit, die pas onder handen is genomen, een netjes behangen kamertje gaan maken voor den gemeente ontvanger; ik acht dat werkelijk niet gehandeld in den geest des tijds. Men zal zeggen, dat er meer ruimte noodig is, maar kan men dat niet op eene andere wijze vinden dan door aldus een gedeelte van 't gebouw te ontsieren, dat blijkbaar is bestemd tot poort, die zou kunnen doorloopen tot aan het perceel van den heer Beuzemaker toe. Deze poort moet niet worden dichtgemaakt om daarachter een kamertje te kunnen inrichten, zij het dan ook van tijdelijken aard. Men weet hoe lang die tijdelijke dingen soms duren. Dat heb ik ook al gelezen in het advies van de Commissie van Fabricage, een merkwaardig advies, dat veel bezwaren heeft tegen het voor stel, maar tenslotte toestemt omdat er ruimte noodig is. Ik kan mij dus niet vereenigen met het praeadvies, om op die manier de Stadhuispoort geweld aan te doen. Wanneer een vreemdeling onzen stadhuisgevel ziet, moet het een eenigs- zins bespottelijken indruk maken, dat wij in den jare 1919 nog gehandeld hebben evenals in vroegere jaren, toen men geen rekening hield met de architectonische en historische waarde van de gebouwen en overal kamertjes bouwde zonder rekening te houden met de aesthetica. Ik heb overwegend bezwaar tegen dit gedeelte van het voorstel van Burgemeester en Wethouders en heb daarom de eer deze motie voor te stellen: »De Raad, gelezen het voorstel sub no. 152, gehoord de discussies, verzoekt Burgemeester en Wethouders een ander voorstel te willen doen, waarbij meer rekening wordt ge houden met de architectonische en historische waarde van het Raadhuis." Natuurlijk zal dan eene geheel andere indeeling van de localiteiten moeten worden gevonden. Ik heb mij niet zoo direct een plan daaromtrent kunnen vormen, maar deze motie komt mij voor in het belang te zijn van ons Stadhuis, waar mede men niet op dusdanige wijze mag te werk gaan. De heer A. Mulder. M. d. V. De discussiën toonen wel, dat wij in een zeer eigenaardigen tijd leven. De heer Wilmer dringt aan op bezuiniging. En ik ben het geheel met hem eens, dat daarop nog eens moest worden gewezen met het oog op de aanschaffing van het meubilair. Nu komt de heer de Lange en wijst op iets anders n.l. op het maken van een groote brandkluis voor de bewaring van de kostbare docu menten. Hij heeft volkomen gelijk, dat dit heel noodig is. De heer Oostdam vindt het standpunt van de Commissie van Fabricage eigenaardig, die, al is het voorstel van Burge meester en Wethouders niet geheel en al naar haar zin, er zich ten slotte toch mede vereenigt, omdat de omstandigheden er toe dwingen. De heeren doen feitelijk niet anders, want al is het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet naar hun zin, zij zullen er ten slotte toch hunne stem aan geven, \Vant zij durven niet te komen met een voorstel tot eene definitieve hervorming, omdat de financiëele toestand, waarin de gemeente verkeert, dat niet gedoogt. Wat de gedachte door den heer Oostdam naar voren ge bracht betreft, merk ik op, dat ik niet zooveel oudheidkun dige kennis bezit als hij, maar hij vergeet, dat volgens het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan het uitwendige niets wordt veranderd. Hoeveel oude gevels 'bezitten wij niet in onze stad, waarvan blijkt, dat de geheele achterbouw is gemoderniseerd geworden. Men wil in de oude gebouwen niet meer wonen. Om het schoonheidsgevoel niet te kwetsen laat men het uitwendige zooals het is, terwijl inwendig het gebouw geheel wordt gemoderniseerd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 5