DONDERDAG 19 JUNI 1919. 165 ingaande 1 Juli 1918. Zou er nu geen reden zijn om dien datum van zijne tijdelijke aanstelling te vervroegen? Deze tijdelijke keurmeester is reeds in dienst vanaf 1914. Ik meende, dat na verloop van een jaar in tijdelijken dienst doorgebracht, men eene vaste aanstelling ontving. Uitschijnt in dit geval niet te zijn gebeurd. Wanneer van der Meer eerst nu eene formeele aanstelling krijgt tot tijdelijk hulp keurmeester, dan is dit voor hem schadelijk wat betreft zijn pensioen en zijne periodieke verhoogingen. Gaarne zou ik een antwoord op mijne vraag van Burgemeester en Wethouders ontvangen. De Voorzitter. Ik vermoed, dat de heer de Boer de wet van 17 Juni 1918 (Stbl. 384) niet heeft gelezen. Dit is een noodwetje, gemaakt om menschen, die in het geval verkeeren als de heer van der Meer, behulpzaam te zijn. Deze is slechts zijdelings in dienst der gemeente geweest. Hij heeft nooit eene aanstelling gehad. Hij is, wat men bij het Rijk noemt, betaald uit »materieel". De Raad heeft indertijd goed gevon den, dat wij met omliggende gemeenten contracten afsloten voor de uitbreiding van den keuringsdienst. Nu waren die con tracten wellicht niet van blij venden aard en daarom kon er geen vast ambtenaar worden aangesteld. Men mag thans aannemen, dat dit wel het geval zal zijn, en dus kan er eene vaste aan stelling volgen. De heer van der Meer heeft dus eene aan stelling gehad, zooals een jeugdig klerk ten stadhuize, die betaald wordt uit het schrijfloon. Hij is door den heer van Eek in dienst genomen tegen een behoorlijk salaris. Nu deze dienst vast schijnt te zullen worden en wij hier volgens de Rijkswet vermoedelijk een district zullen krijgen, nu is er geen bezwaar den heer van der Meer in vasten dienst der ge meente te nemen. Maar nu mogen wij geen valsche acte op gaan maken en dien heer een aanstelling geven, also! hij werkelijk reeds zoo veel jaar bij de gemeente in dienst is geweest! Dat is de bedoeling van* deze wet niet. In artikel 4 staat toch: »Aan hen, die op 1 Juli 1918 zonder deugdelijke aanstelling tijdelijk werkzaam zijn in eene betrekking als in artikel 1 bedoeld, wordt alsnog eene formeele aanstelling van de tot benoemen bevoegde autoriteit, ingaande op dien datum, uitgereikt." Dus hier geeft de wet zelf de bevoegdheid om een dergelijk persoon toch eene formeele aanstelling te geven op 1 Juli 1918, om aldus mogelijk te maken, dat de tijd, bij de ge meente doorgebracht, nog in zeker opzicht in aanmerking wordt genomen. Daarvan willen wij dus nu gebruik maken, teneinde die persoon, die eigenlijk geen week dienst heeft gedaan bij de gemeente, op die manier nog voordeel van die jaren »te geven. Maar verder dan de WTet ons veroorlooft kunnen wij natuurlijk niet gaan. Wat betreft de toekenning van de periodieke verhoogingen, daarvan is hier heelemaal geen sprake. De heer van der Meel is hier formeel los werkzaam geweest met den titel van Hulp keurmeester. Hij zal nu direct wel benoemd worden tot Keur meester. Dat is zijne promotie. Men kan wel altijd, als Burgemeester en Wethouders iets voorstellen, er nog iets bij willen doen, maar dat is mijns inziens geen goed systeem. Ik zie hier niets anders in dan de meest royale behandeling van de zijde van het gemeentebestuur, die men kan verlangen. De heer de Lange. M. d. V. Ik geloof met U, dat er op het oogenblik geenandere weg zal zijn dan dien Burgemeester en Wethouders voorstellen in te slaan. Maar mijns inziens blijkt juist uit deze geschiedenis het minder wenschelijke er van, dat de heer van Eek buiten het Gemeentebestuur om ambtenaren aanstelt, die feitelijk in dienst van de gemeente zijn en toch geen aanstelling hebben van het Gemeentebestuur en daarom komt het mij voor, dat het wenschelijk zou zijn, dat Burgemeester en Wethouders uit deze historie deze leering putten, dat de machtiging aan den heer van Eek om een hulpkeurmeester aan te stellen tot het verrichten van keuringsdiensten voor de naburige gemeenten, worde ingetrokken en dat in het vervolg een dergelijke tijde lijke aanstelling wordt verleend door Burgemeester en Wet houders. Dan is de positie van dergelijke personen beter geregeld, en zijn hunne rechten beter gewaarborgd. De Voorzitter. Dat ben ik niet met U eens. De heer van Eek heeft niet. eene dergelijke machtiging en deze kan dus niet worden ingetrokken. Hoe staat de zaak hier evenwel? Tijdelijk zou eene uitbreiding plaats hebben, die misschien na drie jaren weder zou worden opgeheven. Daarom was het juist, dat deze persoon niet in dienst van de gemeente werd genomen, want dan zou óf de gemeente óf die man er mede kun nen zitten. Dat is trouwens heel gewoonzoo gaat het altijd met dergelijke betrekkingen, waarbij men iemand op proef neemt. Wanneer immers de contracten worden opgezegd, zou de gemeente met dezen ambtenaar blijven zitten. Ik geloof dan ook, dat de oplossing, die Burgemeester en Wethouders hier voorstellen, uitstekend is. Ik geloof, dat, wanneer de kwestie zich weer mocht voordoen, op dezelfde wijze gehandeld zou worden. De heer van Eek heeft geene machtiging om eene aanstelling te geven. Er is hier slechts sprake van een tijde lijke hulp. Men kan een jongen op de bodenkamer toch ook niet tot gemeente-ambtenaar aanstellen? De heer de Lange. M. d. V. Iemand in gemeentedienst be neden den leeftijd van 18 jaar kan niet in aanmerking komen voor pensioen. Ik blijf dan ook bij mijne opinie, dat het wenschelijk is, dat een tijdelijk keurmeester wordt aangesteld door Burge meester en Wethouders en niet door' den heer van Eek. Zoo iemand is rechtstreeks in gemeentedienst en niet zijdelings, zooals U beweert. De Voorzitter. Ik zie niets verkeerds in den bestaanden toestand. Bij het Rijk gebeurt het zoo ook altijd. De heer de Boer. M. d. V. Ik dank U voor uwe inlichting. Ik heb mijn vraag gedaan, omdat de heer van der Meer reeds sinds 1914 onafgebroken in dienst van de gemeente is. Ik erken, dat ik de wet van 17 Juni 1918 niet heb gelezen. In dat geval zou ik mijne vraag niet. hebben gedaan, maar zou tot eene andere rdeening zijn gekomen. II. Benoeming van een Keurmeester bij den Keuringsdienst van Eet- en Drinkwaren, en voorstel om den te benoemen Keurmeester alsnog vari eene formeele aanstelling als tijdelijk hulpkeurmeester te voorzien. (Zie Ing. St. No. 148). -Wordt benoemd met algemeene (22) stemmen, met ingang van 1 Juli 1919, de heer J. S. van der Meer. De Voorzitter. Ik stel thans voor, den heer van der Meer alsnog van eene formeele aanstelling als tijdelijk hulpkeur meester, ingaande 1 Juli 1918, te voorzien. Aldus wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. De Voorzitter. Ik dank de heeren leden van het stem bureau voor de .genomen moeite III. Praeadvies op het verzoek van J. P. Tuyt om eervol ontslag als buitengewoon geneesheer aan de gestichten «Ende geest", »Voorgeest" en »Rhijngeest". (Zie Ing. St. No. 147). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming con form het praeadvies besloten. IV. Praeadvies op het verzoek van B. J. Akkerman om eervol ontslag als 2e Amanuensis aan de Hoogere Burger school voor Jongens en als Amanuensis aan het Gymnasium. (Zie Ing. St. No. 154). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming conform het praeadvies besloten. V. Voorstel tot wijziging der begrooting, dienst 1919, in velband met de hoogere uitgaven voor de aanschaffing van monsters, chemicaliën, enz. ten behoeve van den Keuringsdienst van Eet- en Drinkwaren. (Zie Ing. St. No. 149.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming conform het praeadvies besloten. V'I. Voorstel tot het aangaan van een overeenkomst met de gemeente Sassenheim. in zake de aansluiting van die gemeente aan den Leidschen Keuringsdienst van Eet- en Drinkwaren. (Zie Ing. St. No. 150.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming conform het praeadvies besloten. VII. Praeadvies op het verzoek van de Gemeentewerklieden- vereeniging «Recht en Plicht", in zake de e.v. toekenning van pensioen over de jaren, gedurende welke eenige gemeente werklieden in dienst van de pachters der Gemeentereiiiiging zijn werkzaam geweest. (Zie Ing. St. No. 153). i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 3