113 bij een door de Commissie, die ons College in het beheer der inrichting bijstaat, ingesteld onderzoek, van de 248 deel nemers slechts 17 hooger dan voor f 1200 in de Plaatselijke Directe Belasting bleken te zijn aangeslagen, van welke 4 boven 2000, hebben wij er, evenmin als genoemde commissie, bezwaar tegen, nu de wasscherijen daarop aandringen, tot het vaststellen van een weistandsgrens over te gaan. Deze zou dan echter in het algemeen niet lager gesteld moeten worden, dan f 1500 en voor groote gezinnen en in bijzondere gevallen (zooals o. a. ziekte) zelfs een weinig hooger. Wij geven U mits lien in overweging Uw besluit van 20 Februari 1919, in zake het ter hand nemen van de volks- bewassching van gemeentewege, in dien zin aan te vullen, dat de inrichting alleen openstaat voor hen, die in de Plaatse lijke Directe Belasting naar een inkomen van ƒ1500 en daarbe neden zijn aangeslagen, alsmede voor diegenen, welke door ons College met hen worden gelijkgesteld. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 20 Mei 1919. Aan den Raad der Gemeente Leiden. EdelAchtbare Heeren: De vereenigde Stoom wasscherijen te Leiden nemen beleefd de vrijheid Uwen Raad dank te zeggen voor de transactie met hen aangegaan. Zij vestigen er de aandacht op, dat zij zich den 20 Maart per missive tot den Heer Directeur van Gemeentewerken gewend hebben, onder mededeeling dat bet gezamentlijk Leidsche bedrijf in vergadering bijeen op Vrijdag 28 Februari 1.1. met algemeene stemmen bezwaar maakte tegen het niet opnemen van een welstandgrens, in de voorwaarden van bediening door het gemeentelijk Instituut. Zij moeten Uwen Raad opmerken, dat de meening van Uw College welke inhield, dat het stellen van een welstandgrens voorloopig overbodig was, omdat de meer bemiddelden uit eigen beweging geen gebruik zouden maken van de Volks- wasscherij practised niet juist is gebleken. De ondervinding leert reeds dat van de bediening door uw instituut ook wordt gebruik gemaakt door beter gesitueer den, welke toestand èn nadeelig voor de gemeente èn zeer zeker schadelijk is voor het particulier bedrijf. Zij verzoeken dan ook uwen Raad het daarheen te willen leiden, dat alsnog een welstandgrens wordt aangelegd en dezen zooals in de voorwaarden van bediening van uw insti tuut te wijzigen en te stellen naar een jaarlijks inkomen van f 120Ó.'sjaars, opdat het gezamentlijk Leidsche bedrijf niet wordt benadeeld ter oorzake van eene welwillende mede werking in den geest van gemeenteexploitatie. In afwachting van uwe geeerde beslissing Met de meeste hoogachting: L. J. Pierlot. F. W. Nijssen. B. C. J. v. Ommeren. P. P. J. van Remundt. P. Dieben. N°. 174. Leiden, 27 Juni 1919. Met nevensgaand voorstel van Commissarissen der Stede lijke Fabrieken van Gas en Electriciteit, in zake wijziging van de regeling van den gasprijs te Leiden, laatstelijk vast gesteld bij raadsbesluit van 26 September 1918 (Ingek. Stukken No. 237), kunnen wij ons volkomen vereenigen. Ernstig hebben wij daarbij overwogen, of niet thans weder het vroegere ver schil tusschen den prijs van het gewone gas en dien van het muntgas moet worden hersteld. Overeenkomstig het advies van Commissarissen zijn wij echter ten slotte tot het besluit gekomen, een dergelijk voorstel vooralsnog achterwege te moeten laten. Onder verwijzing naar de missieve van Commissarissen geven wij Uwe Vergadering mitsdien in overweging Uw besluit van 26 September 1918 in dien zin te wijzigen, dat met ingang van 1 Juli a.s. de prijs van het gas te Leiden, zoowel van gewoon gas als van muntgas, zal bedragen 18 cent per M3., met dien verstande, dat aan eiken aangeslotene aan het gasbuizennet in een tijdvak, (oopende tusschen twee maan- delijksche meteropnemingen de eerste 30 M3. met een rabat van 5 cent zullen worden berekend. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 16 Juni 1919. Wij hebben de eer U te berichten, dat wij het nood zakelijk achten, dat een wijziging van de regeling van den gasprijs bij den Raad aanhangig wordt gemaakt. Van de thans bestaande regeling was een der voornaamste doeleinden om bij het verbruik van gas tot groote zuinigheid aan te sporen, daar de gasfabriek in haar vermogen om gas tepro- duceeren beperkt werd door haar afhankelijkheid van de toegewezen hoeveelheden kolen. Het behoeft echter geen be toog, dat deze zuinigheid in het verbruik voor de financieele resultaten van het bedrijf zeer nadeelig was en wanneer de balans over 1918 dan ook nog een klein winstsaldo aanwijst, dan is dit uitsluitend te danken aan de goede prijzen, die voor sommige bijproducten bedongen konden worden, prijzen intusschen die na het sluiten van den wapenstilstand een aanzienlijke daling hebben ondergaan, zoodat op den belangrijken steun uit dezen hoofde niet meer kan worden gerekend. Het vermijden van groote verliezen voor de toekomst kan dus alleen geschieden door opheffing van het drie-prijzen stelsel, m. a. w. door het normaliseeren van den gasprijs. Nu de kolen weliswaar uiterst duur blijven, maar niettemin in zoo voldoende hoeveelheid te krijgen zijn, dat weder naar uitbreiding van de productie kan en dus moet worden ge streefd, is het allereerst noodig den hoogen prijs van 26 et. per M8 boven een maandelijksch verbruik van 60 M3 af te schaffen. Maar ook de prijs voor het eerste kwantum (10 ct.) kan nu niet meer gehandhaafd blijven. Hiervoor was reden, toen de ver wachting bestond dat de kostprijs van het gas bij terugkeer van meer normale verhoudingen weder tot ongeveer 10 cent zou dalen. Die verwachting bestaat thans niet meer. Zoowel op de kolenprijzen als op de verdere productiekosten van het gas zijn de sterk gestegen loonen van zeer overwegenden in vloed en waar ook overigens de voorwaarden, waaronder de vrede tot stand komt, voor een daling van de kolenprijzen voor ons land weinig gunstig zijn, daar is binnen afzien baren tijd een kostprijs lager dan 13 ct. ondenkbaar. Op het oogen- blik is die prijs 16.6 ct., zooals wij aan de hand van enkele cijfers zullen uiteenzetten, cijfers die tevens kunnen duidelijk maken hoe alleen van vermeerdering van de productie heil is te verwachten. De jaarproductie bedraagt thans 10.800.000 M3. De kosten der grondstoffen voor deze hoeveelheid, verminderd met de kosten der bijproducten, bedragen 773.000, zoodat alleen hiervoor een prijs per M8 van 7.2 ct noodig is. Deze factor voor de prijsbepaling is niet afhankelijk van de productie; immers bij een dubbele hoeveelheid, die afgeleverd wordt, zijn ook dubbel zooveel kolen noodig en zijn dus ook de bovenbedoelde kosten tweemaal zoo groot. Anders is het echter met den tweeden factor. Op het oogenblik bedragen de vaste exploi tatiekosten (loonen, rente van geleende kapita/en, afschrijvingen enz.) f 1.015.000. Bij een productie van 10.8 millioen M3 ver- eischt dit 9.4 ct per M3 en wordt dus de totale kostprijs van het gas 7.2 ct -f- 9.4 16.6 ct. Maar liep de productie eens terug tot 10 millioen M3 dan zou de dekking der vaste exploi tatiekosten 10.2 ct en bij 9 millioen M3 zelfs 11.4 ct vereischen, zoodat de totale kostprijs dan door bij telling van het constante bedrag van 7.2 ct respectievelijk 17.4 ct en 18.6 ct zou* worden. Vermeerdert echter de productie tot 12 of tot 13 millioen M3 dan eischen de bovenbedoelde vaste exploitatie kosten niet meer dan onderscheidenlijk 8.4 ct en 7.8 ct per M8, zoodat de totale kostprijs dan te stellen is op respectieve lijk 15.6 en 15 ct. De vraag, welke de prijs van het gas bij volstrekte norma liseering thans zou moeten worden, is aan de hand van boven staande cijfers niet moeilijk te beantwoorden. Waar men uit dient te gaan van den regel, dat een bedrijf althans niet met verlies mag werken, zou die prijs minstens 16 ct of, bij grooter optimisme ten aanzien van de gehoopte toeneming der productie, 15* ct moeten worden. Onze Commissie heeft ernstig overwogen of het niet het meest gewenscht was de normaliseering volstrekt te doen zijn. Behalve eene belangrijke bespa ring van administratief werk zou daardoor ook het voordeel verkregen worden, dat de bij betalingen aan het einde der maand voor de muntgasver- bruikers kwamen te vervallen, die op zichzelf naar veler meening voor die gebruikers een grooter grief zijn dan de gestegen prijzen. Verschillende gemeenten hebben dan ook reeds dezen maatregel genomen, zooals Leeuwarden, Alkmaar, Delft, Haarlem, waar de prijs op 15 ct is gesteld (ongerekend een bedrag van ct of 1 ct voor de huur van muntgasleidingen met toebehooren) en 's Hertogenbosch waar de prijs 20 ct is geworden, terwijl in 'sGravenhage juist dezer dagen 16 ct is voorgesteld. Na rijp beraad hebben wij echter gemeend, dat een uniforme prijs van 16 ct. voor de kleine verbruikers een te groote vermeerdering van uitgaven zou beteekenen. W eliswaar is ons in den tijd, toen het verbruik door den prijs gedrukt moest worden, vaak tegemoet gevoerd, dat juist onder de minder draagkraentigen zeer vele betrekkelijk groote ver bruikers zijn en zouden dezen, voor zoover zij 70 M3 per

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 16