DONDERDAG 22 MEI 1919.
159
betrachten van zuinigheid, ben ik nooit in gebreke gebleven.
De heer Sijtsma heeft de verdediging van den Wethouder
zwak genoemd.
Het komt mij voor, dat men die verdediging kan noemen
zooals men wil, maar dat het aankomt op het vertrouwen,
dat in Burgemeester en Wethouders wordt gesteld. En dan
moet geconstateerd worden, dat de verschillende werkzaam
heden op dat gebied door den geachten Wethouder genoemd,
van zoo'n uitgebreidheid kunnen zijn ik zeg niet, dat zij
het zijn, dat weet ik niet, maar de mogelijkheid bestaat, dat
die zoo uitgebreid kunnen zijn dat alleszins de toestand
vraagt naar vermeerdering van het personeel. Ik zou in ieder
geval even goed kunnen zeggen, dat de verdediging van den
geachten Wethouder sterk was. Ik sluit mij dan ook geheel
aan bij hetgeen de heer Huurman heeft gezegd, te meer waar
er telkens over wordt geklaagd, dat te weinig personeel aan
deze afdeeling is verbonden. Ik zal dan ook vóór het voor
stel van Burgemeester en Wethouders stemmen.
Bij ieder groot werk is toezicht noodzakelijk. Bij ieder patroon
met eene uitgebreide zaak ziet men overal opzichters aan
stellen. Dit brengt het belang van zijne zaak mede. Waar
gewezen is op zuinigheid betrachten, daar wil ik wel ver-
klare'n, dat ik in dit opzicht niet bij den heer Sijtsma achter
sta. In dit geval acht ik het evenwel noodzakelijk mede te
gaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De heer van der Pot. M. d. V. De heer Sijtsma heeft er
aan herinnerd, dat bij de verandering van de titulatuur van
den chef dezer afdeeling door den heer de Lange de vrees
is uitgesproken voor een uitbreiding van het personeel als
gevolg daarvan. Dit is toen echter door mij niet ontkend ge
worden. Ik heb integendeel gevraagdmaar wat stelt gij U
dan wel voor van de taak van dezen diensttak in de naaste toe
komst, als volstaan zou kunnen worden met de huidige zeer
sobere bezetting? Waar in den tegenwoordigen tijd het bouwen
meer dan vroeger eene gemeenschapszaak is geworden, daar
zal uitbreiding van personeel het noodzakelijk gevolg zijn.
Dit voorstel komt thans als verwezenlijking van wat ik toen
heb voorspeld. Speciaal met het oog op den bouw van ver-
eenigingswoningen acht ik het noodzakelijk, dat het personeel
wordt uitgebreid. Op het oogenblik bestaat het personeel dezer
afdeeling slechts uit een Directeur en één technisch ambte
naar, die den Directeur niet kan vervangen, en verder uit een
administratief ambtenaar en een klerk. Nu is er nog een
tijdelijk ambtenaar. Wanneer het personeel met twee ambte
naren wordt uitgebreid, spreekt het van zelf, dat deze tijde
lijke ambtenaar vervalt.
De heer Sijtsma is mijns inziens ten onrechte van meening,
dat de werkzaamheden van het bouw- en woningtoezicht
verminderd zijn, nu er meer gemeenschapsbouw is en minder
door particulieren wordt gebouwd. Ik geloof niet, dat dit het
geval is. Toen de particulieren in hoofdzaak bouwden, kon
men volstaan met het toezicht op de naleving van de bepa
lingen van de bouwverordening. Daar komt thans iets bij,
wat vroeger door de belanghebbenden zelf kon geschieden,
namelijk het zorgen voor hun eigen belangen, dat moet thans
voor een goed deel geschieden vanwege de gemeente. Voor
groote bedragen is de gemeente trouwens in den bouw der veree-
nigingswoningen betrokken en ook daarom acht ik een inten
sief toezicht op het oogenblik eerder meer noodig dan vroeger.
Nu is het zeer de vraag, of bij de tegenwoordige samenstelling
van het personeel dezer afdeeling wel het toezicht kan plaats
hebben, zooals het behoort en daarom acht ik versterking van
het personeel zeer gewenscht.
Wat de voorbereiding der bouwplannen betreft, zegt de
heer Sijtsma, dat deze best door den architect kan geschieden.
Ik heb dat vroeger ook wel eens gedacht, maar ik weet nu,
dat er dan vaak weinig van terecht zou komen. Bij de thans
gevolgde wijze verloopt reeds een lange tijd tusschen het
oogenblik waarop de bouwplannen worden ingediend en dat
waarop met bouwen kan worden begonnen, maar lang voor
de vergunning tot bouwen kan worden gegeven. Wanneer
door het Bouw- en woningtoezicht niet intensief wordt mede
gewerkt, dan zou dat nog heel wat langer duren. Had deze
medewerking in de laatste jaren ontbroken, op het oogen
blik, zouden wij in dit opzicht lang niet zoover zijn, als wij
nu zijn.
Het is absoluut noodzakelijk, dat de Directeur in de gelegen
heid is om de bouwplannen goed te controleeren. Hij doet
dat met allen ijver, maar moet aan den anderen kant daarbij
door voldoende personeel worden bijgestaan. De toestand is
nu zoo, dat de Directeur, wanneer hij eens ziek is, door geen
anderen ambtenaar behoorlijk kan worden vervangen, met
het gevolg, dat de geheele werkzaamheid van dat belangrijke
bureau daardoor zou stilliggen, want de eenige technische
ambtenaar, die daar zit, is niet in staat te achten om in
zoo'n geval, te verrichten, hetgeen de Directeur doet.
Daarom is dan ook voorgesteld om te benoemen een tech
nische ambtenaar eerste klasse, die eventueel als zijn plaats
vervanger op zou kunnen treden. Daarnaast was nog iemand
noodig voor kleinere werkzaamheden.
De heer Huurman heeft al gewezen op de vergunningen,
die volgens de Hinderwet worden gegeven. Men moet niet
alleen zorgen voor goede bepalingen, maar ook voor de na
leving daarvan en dat is alleen mogelijk wanneer het bureau
eenigszins wordt uitgebreid.
Wanneer men dit bureau vergelijkt met die van andere
plaatsen, dan is het zeker niet overdreven, dat het personeel
hier met twee personen wordt uitgebreid.
De heer Fokker. M. d. V. Het begint mij te schemeren.
Eerst hebben wij gehad het praeadvies van Burgemeester
en Wethouders, waarin uitgedrukt staat, dat voor de behoor
lijke werking van het bureau eene uitbreiding met twee
personen noodzakelijk was en dat dit zou gepaard gaan met
eene uitgave van 3600.
De heer Sijtsma heeft dat voorstel bestreden en toen is de
heer Wethouder Bots gekomen, en heeft gezegd, dat er ver
sterking moet komen en dat in ieder geval één ambtenaar
noodig zal zijn en men het geld wilde hebben nog voor een
tweeden persoon, opdat wanneer die noodig bleek, hij dadelijk
zou kunnen worden benoemd.
De heer van der Lip. Verkeerd begrepen
De heer Fokker. Ik heb het duidelijk gehoord. De heer
Bots zeide, dat als de Raad het volle bedrag toestond, er bij
gebleken noodzakelijkheid een tweede kan worden benoemd.
Er zou direct een worden benoemd en later nog eens een.
Daaruit blijkt, dat in tegenstelling met hetgeen de Wet
houder, de heer van der Pot, heeft gezegd, er voorloopig met
een ambtenaar meer kan worden volstaan, want wij hebben
den heer van der Pot hooren verklaren, dat er direct twee
noodig waren.
Daarom schemert het mij, tenzij er bij Burgemeester en
Wethouders omtrent dit punt geen eenstemmigheid bestaat,
maar dat blijkt toch niet uit het praeadvies.
Ik meen dus, dat het nog niet vaststaat, dat er nu reeds
twee ambtenaren noodig zijn, zooals de heer van der Pot, die
geen Wethouder van dien tak van dienst is, heeft opgemerkt.
De heer van der Lip. De heer van der Pot heeft de Volks
huisvesting voor zijn rekening.
De heer Fokker. O, dan behoort het aan beide Wethouders
voor de helft.
In elk geval blijkt, dat de heer Bots twee ambtenaren niet
noodig vindt en de heer van der Pot wel. Maar dan wil ik
mij scharen aan den kant van degenen, die zuinig willen
zijn en die het er voorloopig met een willen doen.
De heer Bots. Ik heb bedoeld, dat de tweede zou kunnen
worden benoemd over een twee of drie weken, dus niet direct.
De heer Fokker. Dat had U er dan bij moeten zeggen.
Dat was uit uwe verdediging niet op te maken.
De heer Sijtsma. M. d. V. Nu mag de heer Huurman in
dit geval meer deskundig zijn dan ik en meenen meer te
gevoelen voor het betrachten van de zuinigheid 1 ik heb
hier evenwel juist een voorbeeld gegeven hoe de zuinigheid
betracht kan worden dit neemt evenwel niet weg, dat
ook ik mijne inlichtingen heb ingewonnen. Ik begrijp nu
evenwel niet, dat het toezicht op de nakoming der bepalingen
van de Hinderwet aan dit bureau zooveel tijd en werk zou
vorderen. Mij is tenminste op het kantongerecht dikwijls
gebleken, dat niet het Bouw- en woningtoezicht zich hier
mede bemoeit, maar een der inspecteurs van politie met
enkele agenten. Men moet al dat werk dus niet willen leggen
op Bouw- en woningtoezicht. Dit is misschien iets, wat de
heer Huurman weer niet wist. Van 10 zaken over de Hinderwet
voor het kantongerecht is het minstens 9 maal de politie,
tegenover slechts eenmaal iemand van het Bouw- en woning
toezicht.
Ik ben het ook in het geheel niet met den geachten Wet
houder eens, dat vroeger het bouwen door particulieren
minder werk aan het Bouw- en woningtoezicht zou hebben
verschaft dan tegenwoordig de gemeenschapsbouw. De parti
culieren zochten zeer zeker hun eigenbelang, maar dat bracht
juist mede te trachten de bepalingen van Bouw- en woning
toezicht te ontduiken. Het nakomen toch dier bepalingen
kostte veel geld en dat wilde men zoo min mogelijk uitge
ven. Bij den woningbouw van gemeentewege zal men er niet
meer zoo op uit zijn om de bepalingen van Bouw- en woning
toezicht te ontduiken. Daarom geloof ik, dat het toezicht thans
veel minder intensief zal behoeven gehouden te worden dan
vroeger, toen de zoogenaamde revolutiebouw zoo in zwang
was. Ik ben dan ook in het geheel niet overtuigd van de nood-