DONDERDAG
22 MEI 1919.
155
burgh onlangs deed uitkomen die dan ook niet vallen in
de bepalingen omtrent ziekte, onwerkbaar enz. van de artt.
1638c en d van het B. W., is er m. i. niets tegen te zeggen,
dat de aannemer op het standpunt staat, dat hij voor deze
menschen met die bepaling uit het bestek geen rekening
heeft te houden.
Waar de bepaling in het bestek eenmaal zoo is, is er geen
sprake van, dat daarop aanmerking zou zijn te maken. Maar
ik Herhaal, dat ik ook niet zou weten hoe het in nieuwe
bestekken anders zou moeten zijn voorgeschreven. De onder
aannemer moet eenmaal vrijgelaten worden. Dat kan onaan
genaam zijn voor de Leidsche voegers, maar het komt mij
voor, dat daar niets aan te doen is.
De heer Sijtsma. Wanneer op deze wijze elk onderdeel van
het werk wordt onderaanbesteed, dan is de geheele bepaling
van de Leidsche arbeiders illusoir.
De heer van der Pot. Dat is uitgesloten. De onderaanbe
steding geschiedt slechts voor bepaalde onderdeelen. Dat ge
beurt op ieder werk zoo. Wanneer dat den schijn aannam
van een ontduiking van de besteksbepalingen, zou daar
natuurlijk tusschenbeide moeten worden gekomen, maar dit
is een gebruik, dat ten opzichte van het voegwerk algemeen
schijnt te zijn. De heer Sijtsma moet dan maar eens infor-
meeren hoe het bij andere werken gaat. Dan zou hij hooren,
dat de toestand daar precies dezelfde is. Het zijn menschen,
die ook practisch als voeger optreden, die gewoon zijn dat
werk orider aan te nemen van den aannemer en het werk
aldus uitvoeren, meestal met behulp van andere arbeiders,
die dan in hun dienst zijn. Dat is volstrekt niets ongewoons.
De heer Zwiers. M. d. V. Ondanks de verdediging van den
geachten Wethouder wil het mij toeschijnen, dat hier de
schijn wordt gewekt, alsof de bepalingen van het bestek
worden ontdoken.
Er worden twee onderaannemers benoemd, doch er is van
arbeiders in het geheel geen sprake. Dan is echter één onder
aannemer ook voldoende en begrijp ik niet waarom er twee
onderaannemers moeten zijn. Dat is klaarblijkelijk om dien
tweeden ook aan de bepalingen van het bestek te doen
ontkomen.
Het heeft dus, nu er geen arbeiders noodig zijn, op mij
den indruk gemaakt, dat op eene handige wijze is getracht
te ontkomen aan de voorschriften van het bestek.
Het is nooit de bedoeling geweest om het aldus toe te
passen. Hetzelfde zou kunnen gebeuren door elke muur van
een huis aan een metselaar aan te besteden en dat is de
bedoeling nooit geweest.
De heer van der Pot. M. d. V. Het betoog van den heer
Zwiers is gebaseerd op het feit, dat er twee onderaannemers-
voegers zijn. Men heeft hier evenwel niet te doen met twee
afzonderlijke aannemers, maar met een vennootschap n.l.van
de heeren Monissen en Co. Wat hier plaats heeft, is niets
ongewoons, maar gebeurt altijd. Ik weet niet, hoe ik dit zou
kunnen voorkomen, tenzij men in de bestekken opneemt de
bepaling, dat ook de onderaannemers gemeentenaren moeten
zijn; in dit geval is er niets meer aan te veranderen. Waar
deze moeilijkheid zich evenwel precies eender opnieuw begint
voor te doen, daar zal het mij aangenaam zijn, wanneer de
heer Zwiers of een ander mij een weg weet aan te wijzen,
die tot een practisch resultaat zou kunnen leiden, zonder
onbillijkheden mee te brengen.
De motie wordt hierop voor kennisgeving aangenomen.
4°. Verzoek van A. Zwart e. a. om de hoofdwerklieden,
thans opgenomen in de 4e groep, over te brengen naar de
5e groep van Staat A der nieuwe Salarisverordening.
Dit verzoek luidt als volgt:
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Ondergeteekenden, werklieden in dienst der gemeente Leiden,
volgens rapport der Raadscommissie ad hoe. ingedeeld in de
vierde groep en betiteld met »hoofd" voor hun functienaam,
geven met verschuldigden eerbied te kennen
dat zij met groote dankbaarheid aanvaarden het door Uwen
Raad genomen besluit, in zaak de loonsverhooging,
dat zij echter hunne teleurstelling moeten uitspreken over
het besluit, dat niet alle hoofdfunctionarissen in den vijfden
groep zijn ondergebracht,
dat toch de werklieden die een hoofdfunctie bekleeden en
ingedeeld zijn in de vierde groep, dezelfde verantwoording
hebben te dragen of vakkennis bezitten als een hoofdgas-
stoker, hoofdmetselaar of hoofdtimmerman, ingedeeld in de
vijfde groep,
dat waar de Raad gunstig heeft beschikt om ook de straat
makers in de vijfden groep onder te brengen, zij zich gerust
met deze kunnen meten wat betreft vakkennis enz.
dat zelfs velen van adressanten zich van jongs af aan heb
ben moeten bekwamen in hun vak, om nu te kunnen presen
teeren wat van hun verlangd wordt.
Redenen waarom zij zich dan ook eerbiedig tot U Edel
Achtbare wenden met het beleefd doch dringend verzoek, hen,
die in den vierde groep betiteld zijn met »hoofd" onder te
brengen in den vijfde groep.
zij doen U met vertrouwen dit verzoek, omdat dit toch,
volgens hun bescheiden meening, geen groot offer is voor de
Gemeentekas, daar dit slechts geldt voor een klein getal
werklieden verdeeld over verschillende gestichten en bedrijven.
't Welk doende de requestanten,
A. Zwart, Hoofdtuinman. G. W.
J. Lagerberg, Hoofdtuinman. G. W.
J. H. van der Snoek, Hoofdschilder,
üpenb. Slachthuis.
J. H. Bleijie, Hoofdontsmetter. G. R.
J. J. Kuivenhoven, Hoofd Hoef- en
Wagensmid. G. R.
A. Pijnaker, Hoofdmagazijriknecht. G. W.
Leiden, 12 Mei 1919. Utr. Jaagpad, 70.
De Voorzitter. Door de verwerping van het amendement
van Tol is reeds over dit adres beslist en ik stel derhalve voor,
dit adres voor kennisgeving aan te nemen.
De heer Heemskerk. M. d. V. Ik kan mij met het voorstel
van Burgemeester en Wethouders niet vereenigen om dit
adres voor kennisgeving aan te nemen, al is het waar, wat
de Voorzitter zegt, dat door de verwerping van het amendement
van Tol de Raad zijne meening daarover heeft uitgesproken.
Uit het adres blijkt evenwel, dat de voorstellers van de motie
gelijk hebben gehad, toen zij beweerden, dat het niet inwil
ligen van hun verzoek ontstemming zou te weeg brengen
onder die categorie van arbeiders. Uit het adres blijkt, dat
deze menschen er wel degelijk aanspraak op maken gelijkte
worden gesteld met die hoofdwerklieden, die dezelfde ver
antwoordelijkheid als zij hebben te dragen. Ik zou daarom
willen, dat Burgemeester en Wethouders niet voorstelden dit
adres aan te nemen voor kennisgeving, maar om Burgemeester
en Wethouders te verzoeken er praeadvies over uit te brengen
ten einde te geraken tot eene wijziging in het door den Raad
genomen besluit.
De Voorzitter. U zegt, dat deze menschen er aanspraak
op maken te worden geplaatst in eene hoogere klasse. Ik
stel hier tegenover, dat de Raad er aanspraak op maakt,
dat zijn besluit wordt gerespecteerd. Waar zou het heen
moeten, wanneer men op deze wijze voortging en men telkens
kon terugkomen op een besluit in eene vorige vergadering
genomen?
Waar nu in de vorige vergadering het amendement van
den heer van Tol door den Raad is verworpen, zie ik geen
reden, al waren er honderd adressen, om daar thans weder
op terug te komen.
Burgemeester en Wethouders handhaven dus hun voorstel
om dit adres voor kennisgeving aan te nemen.
De heer Heemskerk. M. d. V. Ik moet toegeven, dat de
Raad de vorige maal zijn votum omtrent dit onderwerp heeft
gegeven.
Dat neemt echter niet weg, dat ik er op kan wijzen, dat
als het ware met dit schrijven het bewijs is geleverd, dat de
motie van den heer van Tol om die menschen in eene hoogere
klasse te plaatsen, aanbeveling verdient en dat die zaak,
waarvoor ook in den Raad stemmen zijn opgegaan, in eén
zin is beantwoord, die indruischt tegen de belangen van deze
menschen en dat het wenschelijk zou zijn, dat de Raad nog
maals in de gelegenheid werd gesteld, om dit punt te overwegen.
Daarom doe ik het voorstel, dat dit adres niet eenvoudig
voor kennisgeving zal worden aangenomen, maar dat Burge
meester en Wethouders daarover nog eens praeadvies zullen
uitbrengen.
De heer Pera. M. d. V. Ik wil even opkomen tegen een
betoog als de heer Heemskerk zooëven heeft gehouden. Üp
die manier brengen wij nooit iets tot stand. Pas in de vorige
vergadering is die zaak ernstig besproken. Ik kan er mij wel
mede vereenigen, dat zij in de hoogere klasse worden geplaatst.
Dat wil ik wel bekennen. Maar wanneer wij 14 dagen na de
behandeling reeds weder moeten terugkomen op eene wel
overwogen beslissing, weet ik niet, waar het naar toe moet.
Zooals ik zeg, ik voel veel voor het idee, maar wil toch
thans reeds daar aan niet medewerken, nu de Raad zich zoo
duidelijk in de vorige vergadering heeft uitgesproken. De