154 DONDERDAG 22 MEI 1919. 9°. Dankbetuiging van de afdeeling Leiden en omstreken van den Algemeenen Nederlamdschen Straatmakersbond voor de onlangs vastgestelde loonregeling. Dit stuk luidt als volgt: Leiden, 12 Mei 1919. Aan den Raad der Gemeente. Geven met verschuldigde eerbied te kennen, ondergetee- kende A. Klinkhamer en J. Prevo, resp. voorzitter en secre taris van den Alg. Ned. Straatmakersbond. Atdeeling Leiden en Omstreken, domicilie kiezenden ten huize van de tweede ondergeteekende, Filesophenpad 2; dat zij met groote belangstelling de Raadsdebatten en Be sluiten hebben gevolgd betreffende de nieuwe loonregeling; dat zij in het bijzonder zijn getroffen, door de groote een stemmigheid waarmede Uwen Raad de straatmakers in de hoogste- en de hulpstraatmakers in de derde toongroep heeft geplaatst, waardoor een belangrijke verbetering bij den vroe- geren toestand valt te constateeren dat zij, mede namens al de leden, hun groote waardeering en erkentelijkheid voor deze verbetering uitspreken in het vaste vertrouwen dat binnen afzienbare tijd Uwen Raad zal kunnen besluiten, ten volle de gestelde wenschen zal kunnen inwilligen waardoor bereikt zal worden dat het straatmakers- personeel te Leiden voor de geldende loonen en andere arbeids voorwaarden, zal komen te werken. 't Welk doende, A. Klinkhamer, Voorzitter. J. Prevo, Secretaris. 10°. Dankbetuiging van de Inspecteurs van Politie voor de verhooging hunner jaarwedden. 11°. Dispositie van Gedep. Staten ten geleide van de goed gekeurde raadsbesluiten tot wijziging van de begrooting, dienst 1918, ten behoeve van de kosten van oplichting en exploitatie van de noodwoningen en van de kosten van uitbreiding der Centrale Keuken. 12°. Idem alsvoren ten geleide van het goedgekeurd 3e suppletoire kohier der plaatselijke directe belasting. 13°. Idem alsvoren ten geleide van het goedgekeurd raads besluit tot wijziging van dat van 2 Mei 1918, in zake het aanvragen en aanvaarden van een woningvoorschot met bijdrage ten behoeve van de vereeniging »Ons Belang". 14°. Dankbetuiging van P. Stapel, Commissaris van Politie, voor de herziening zijner jaarwedde. 15°. Dispositie van Gedep. Staten ten geleide van de goed gekeurde raadsbesluiten tot wijziging der begrooting, dienst 1919, ten behoeve van: a. de uitkeering van een bijdrage van ƒ30.000.aan het Crisiscomité b. de verstrekking van een bedrijfskapitaal aan het Open baar Slachthuis; c. de kosten van den bouw van een centrale werkplaats op Endegeest d. de voorziening in de behoefte aan kasgeld e. het extra-subsidie aan de vereeniging »Schoolkinder voeding" f. de meerdere kosten van aanschaffing der noodwoningen; g. de uitbreiding van het getal agenten van politie; h. de uitbreiding van het personeel verbonden aan den dienst der Gemeentebelastingen; i. de aanvulling van de uitbreidingskapitalen der Licht fabrieken, in verband met de normale uitbreidingen over 1918; j. de kosten van afkoop van de huur van het perceel Sectie M. No. 853 ten westen van het Raamlaud aan den Hoogen Rijndijk; k. de kosten van aankoop van de perceelen Speksteeg 2a, 2 en 4 en Langegracht 7072. 16°. Dispositie van Gedep. Staten ten geleide van de goed gekeurde raadsbesluiten tot aankoop van eenige perceelen aan de Langegracht, tot beschikbaarstelling van de voordien aankoop benoodigde gelden en tot verhuring van een 2-tal lokalen van het perceel Vischmarkt No. 10. Worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over 1°. Verslag van Curatoren van het Gymnasium, omtrent den toestand dier instelling over 1918. Zal worden opgenomen in het gemeenteverslag. 2°. Verzoek van de Woningbouwvereeniging »Ons Doel" om overname door de gemeente van een gedeelte der per ceelen Sectie A Nis. 43 en 49, aan het einde der Julianasti aat. Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. 3°. Motie van de Voegersgroep, georganiseerd in de Landelijke Federatie van Bouwvakarbeiders, afd. Leiden, in zake de toestemming tot het te werkstellen van Utrechtsche voegers aan werken der gemeente of aan werken, die met steun der gemeente worden uitgevoerd. Deze motie luidt als volgt: MOTIE. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Edelachtbare Heeren. De voegersgroep georganiseerd in de Landelijke Federatie van Bouwvakarbeiders afd. Leiden, spreekt haar afkeuring uit over de houding van Weth. van der Pot, inzake het niet nakomen van een punt der besteks bepalingen namelijk het aan 't. werk stellen van 100 procent der Leidsche werkkrach ten, aan die werken, die door de Gemeente worden uitge voerd of gesubsideerd. Daar aan 't werk in de Kooilaan met goedvinding van weth. van der Pot Utrechtsche voegers aan 't werk zijn gesteld, is dit mede de oorzaak dat de Leidsche voegers aangewezen zijn op het commitee. Namens de Voegersgroep, A. Schouten, Voorzitter. R. G. v. Mastrigt, Secretaris. Leiden, 12 Mei 1919. De beer Sijtsma. M. d. V. Ik zou gaarne van den geachten Wethouder vernemen, hoe deze zaak in elkander zit. Wan neer het werkelijk waar is, dat Utrechtsche voegers een prae hebben op de Leidsche voegers, dan vind ik deze zaak niet in den haak. Een vorig maal is dit wel door den geachten Wethouder ontkend, maar de zaak is mij toch niet geheel duidelijk. Waar ik heb vernomen, dat bij rijksgebouwen ook wordt gebruik gemaakt van Leidsche voegers en dier werk daar zeer wordt geroemd, begrijp ik niet, waarom dit niet zou kunnen bij de uitvoering van werken, waarbij de gemeente zeggenschap heeft. De heer van der Pot. M. d. V. Ik weet niet recht, wat ik toe moet voegen aan hetgeen ik vorige malen over deze zaak reeds heb gezegd. De kwestie is deze, dat de voegers verkeeren in de positie van onderaannemers en dat in het bestek niet staat, dat de onderaannemers niet van buiten de gemeente mogen zijn. Dat lijkt mij trouwens ook zeer moeilijk te ver bieden. Ik heb de zaak dezer dagen opnieuw onder de oogen gehad in verband met het bestek van de Eendracht. Wat betreft die andere kwestie, waarover hier is gesproken, n.l. de levering van machinaal timmerwerk, daar heb ik getracht een mouw aan te passen teneinde tegemoet te komen aan de grief, die geüit is geworden, nl. dat de kozijnen voor het Kooiterrein buiten de gemeente werden gemaakt. Ik heb dus ook rekening gehouden met de opmerking van den heer Planjer, dat er verschil moest worden gemaakt tusschen de deuren en de kozijnen, dat men voor deuren niet hetzelfde kon voorschrijven als voor kozijnen. Ik heb getracht, wat dit punt betreft, de wenschen van heri, die het werk graag zooveel mogelijk in Leiden zagen verricht, tegemoet te komep en daarom gezorgd, dat het timmerwerk voor de kozijnen in Leiden moest worden uitgevoerd. Maar wat de voegers betreft, zie ik niet in hoe dat zou moeten gaan. Die verkeeren in eene positie van onderaan nemer. Wanneer zij arbeiders moesten nemen om dat werk te verrichten, zouden zij natuurlijk Leidsche arbeiders moeten nemen. De zaak is echter deze. Dit zit er achter, dat die beide voegers uit Utrecht, die als onderaannemers optreden, doordat het werk zoo langzaam vordert, tot dusverre het alleen af hebben gekund. Die voegers nu staan feitelijk heel dicht bij de werklieden. Zij werken zelf mede, houden niet alleen toe zicht op het werk van anderen. Nu zou het normaal zijn geweest, dat die beide voegers hier dat werk met behulp van Leidsche arbeiders hadden uitgevoerd. Maar zooals ik zeg, schiet het werk te weinig op om dat noodig te maken. En nu schijnen daar alleen nog maar die twee menschen uit Utrecht werkzaam te zijn. Was het anders, dan geloof ik, dat die grief niet geuit was, maar waar het feit nu is, dat die beide voegers juridisch niets anders zijn dar. onderaannemers het zijn bovendien neven of zwagers van de aannemers zelf, zooals de heer van Rom-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 2