102
wij geven dit der Commissie van Fabricage toe, nog steeds
geen ideaal toestand verkregen worden. Aan afdoende verbe
tering zijn echter zulke aanzienlijke kosten verbonden, dat
daaraan in afzienbaren tijd wel niet zal kunnen worden ge
dacht. De thans voorgestelde verbeteringen kunnen echter,
ongerekend de uitgaven voor aanschalfing van meerder kan
toormeubilair, kasten en d.g.l., uit de-uitbreiding voortvloeiende,
volgens globale raming van den Directeur van Gemeente
werken voor f 35.000. worden tot stand gebracht, al merkt
de Directeur daarbij uitdrukkelijk op, dat in de tegenwoordige
omstandigheden een juiste raming uiterst moeilijk is. Eene
dergelijke uitgave achten wij, gelet op de abnormale tijdsom
standigheden, met de Commissie van Fabricage niet buiten
sporig hoog en zeker gewettigd, wanneer men in aanmerking
neemt, dat door de voorgestelde veranderingen een zeer aan
zienlijke en geen uitstel duldende verbetering van de huis
vesting der ambtenaren ter secretarie en van het kantoor
van den Gemeente-Ontvanger zal worden verkregen, eene
verbetering, die ons voor de eerste jaren afdoende voorkomt
en zonder twijfel ten goede zal komen aan een behoorlijken
en richtigen gang van zaken op de secretarie en op het kantoor
van den Gemeente-Ontvanger.
Geheel overeenkomstig het gevoelen 'van de Commissie van
Fabricage geven wij U mitsdien in overweging door vaststel
ling van nevensgaanden suppletoiren begrootingsstaat een be
drag van 35.000.te onzer beschikking te stellen voor het
aanbrengen van de omschreven verbeteringen van de bureaux
ter gemeente-secretarie en van het kantoor van den Gemeente-
Ontvanger.
Aan den Gemeenteraad. P>urg. en Weth. van Leiden.
N°. 153. Leiden, 12 Juni 1919.
In het hieronder afgedrukte adres van de Gemeente-
Werkliedenvereeniging «Recht en Plicht", wordt verzocht
om voor de werklieden, die vóór 1 Januari 1914 bij een der
pachters der reiniging werkzaam zijn geweest en op dien
datum bij het in eigen beheer nemen van dit bedrijf in ge
meentedienst zijn getreden, den tijd, gedurende welken zij
bij die pachters in dienst zijn geweest, na inkoop, bij een
eventueel te verleenen pensioen in aanmerking te nemen.
Naar wij vermoeden is het verzoek gegrond op het be
paalde in artikel 9b der verordening van 20 Maart 1902,
regelende het verleenen van pensioen en wachtgeld aan
gemeente-ambtenaren, laatstelijk gewijzigd bij verordening
van 26 Maart 1914 (Gem.Blad n°. 11), krachtens welke be
paling jaren, in particulieren dienst doorgebracht, in eenige
nader omschreven gevallen bij de berekening van het pensioen
konden worden medegeteld.
Ingevolge de Pensioenwet voor de Gemeente-ambtenaren
1913 zijn de gemeentelijke pensioenverordeningen echter ver
vallen en zijn alleen voor de op 1 October 1913 reeds in
dienst zijnde ambtenaren, voorzoover hun dienstverband met
de gemeente na dien datum niet is onderbroken, de aan
spraken op pensioen gewaarborgd.
Een en ander is geregeld in artikel 71 der wet en het bij
de laatste wijziging aan de verordening toegevoegde artikel 23.
Aangezien de bedoelde werklieden na 1 October 1913 in
dienst der gemeente zijn getreden, kan derhalve voor hen,
nog afgezien van de vraag, of de door hen bewezen dienst
voldoet aan de in artikel 9ö der aangehaalde verordening
gestelde eischen, de vóór 1 Januari 1914 bewezen dienst bij
de voormalige pachters der reiniging niet voor vergelding
met pensioen van gemeentewege in aanmerking, komen. Hun
aanspraken op pensioen kunnen zij alleen ontleenen aan de
wet en deze laat inkoop van dienstjaren, als door adressante
bedoeld, niet toe.
Wij geven U mitsdien in overweging afwijzend op het ver
zoek te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Edel Achtbaren Heeren.
Ondergeteekenden, Tjabrink Struik en Abram Zwart, res
pectievelijk Voorzitter en Secretaris der Gemeente Werklieden
Vereeniging «Recht en Plicht" te Leiden, goedgekeurd bij
Koninklijk Besluit van 23 Juli 1902 No. 41 (St.Bl. 191 geven
met verschutdigden eerbied te kennen:
dat pl.m. 20 werklieden der Gemeentelijken Reinigingsdienst
10 en meer jaren bij de Heeren Gebr. van Ulden en de Firma
Blok zijn werkzaam geweest
dat zij rneenen, dat dezen werklieden in indirecten dienst
der Gemeente waren, daar hunne werkzaamheden geregeld
werden gecontroleerd door eenen, door Uwen Raad benoemden
Opzichter;
dat ook door dezen Opzichter meermalen inspectie werd
gehouden over de hen toevertrouwden' gereedschappen,
dat ook door Uwen Raad in één Uwer zittingen het hun
uit te kperen loon werd bepaald.
Redenen waarom zij zich dan ook tot U Edel Achtbaren
wenden, met het beleeld verzoek, de jaren, welke zij bij
bovengenoemde Firma's zijn werkzaam geweest, te beschouwen
als in vasten dienst der Gemeente te hebben doorgebracht
en hen derhalve ook in het pensioenfonds op te nemen voor
'de genoemde jaren.
Dat zij er ten slotte geen bezwaar er legen hebben om de
daardoor achterstallige pensioenstorting in termijnen bij te
betalen.
Ondergeteekenden, nemen hierbij de vrijmoedigheid, het
verzoek van dezen werklieden te steunen, daar zij meenen.
dat waar dezen hunne beste krachten hebben besteed in het
belang van de Gemeente zij, bij een door Uwen Raad voor
hen ongunstig besluit op hoogen leeftijd op een zeer klein
pensioen aanspraak kunnen maken.
'tWelk doende namens het Bestuur der Gemeente
Werkliedenvereeniging «Recht-en Plicht",
T. Struik, Voorzitter.
A. Zwart, Secretaris
Utr. Jaagpad 70.
Leiden, Januari 1919.
No. 154. Leiden, 13 Juni 1919.
Bij nevensgaand schrijven verzoekt de heer B. J. Akkerman,
2e amanuensis bij het onderwijs in de natuur- en scheikunde
aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens, tevens belast
met de werkzaamheden van amanuensis bij het onderwijs in
de scheikunde aan het Gymnasium alhier, eervol ontslag uit
die betrekking.
Aangezien tegen inwilliging van dat verzoek bij ons College,
zoo min als bij de Commissie van Toezicht op het Middel
baar Onderwijs en het College van. Curatoren van het Gym
nasium, bezwaar bestaat, geven wij U in overweging aan
den heer B. J. Akkerman, op zijn verzoek, eervol ontslag uit
zijne hierboven genoemde betrekking te verleenen en dat
ontslag te doen ingaan twee maanden na den datum waarop
de ontslagaanvrage is ingediend, alzoo op 28 Juli a.s., of zoo
veel eerder als in de vacature zal zijn voorzien.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 28 Mei 1919.
Aan den raad der Gemeente Leiden.
Geeft te kennen B. J. Akkerman, dat hij U verzoekt hem
eervol ontslag te willen verleenen tegen 1 Juli 1919, zulks
met het oog op zijn benoeming als hoofd-metercontroleur
der Kennemer Centrale.
Het welk doende
B. J. Akkerman,
2e Amanuensis der Hoogere Burgerschool voor
Jongens, tevens belast met de werkzaam
heden van Amanuensis bij het onderwijs inde
scheikunde aan het Gymnasium alhier.
No. 155. Leiden, 14 Juni 1919.
Het is ons voornemen binnenkort eenige verandering te
brengen in den gewonen werktijd van de ambtenaren ter ge
meente-secretarie en tevens in de uren, waarop de secretarie
voor het publiek geopend is.
De gewone werktijd van de ambtenaren is thans van des
voormiddags 9 uur tot. des namiddags 4 uur, onderbroken
dooréén uur voor koffiedrinken. Behalve gedurende die uren
wordt echter door de ambtenaren ook meermalen na het offi-
cieële sluitingsuur gewerkt, terwijl ook herhaaldelijk des avonds
door verschillende ambtenaren werkzaamheden ten stadhuize
of thuis voor de gemeente worden verricht.
Deze regeling zouden wij nu in zooverre willen wijzigen,
dat de gewone werktijd van de ambtenaren in den vervolge
is van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 5 uur, met
dien verstande, dat anderhalf uur in plaats van één uur voor