DONDERDAG 1 MEI 1919.
133
seinen invloed hebben in eene groote stad, waar men de
personen, die die agitatie voeren, niet kent, maar in Leiden,
waar dat wel het geval is, weet men wel, wat men aan die
agitatie heeft en kent men in het algemeen zijn menschen
wel, zoodat men die agitatie op de juiste wijze kan beoordeelen.
Maar wanneer de arbeiders in het vrije bedrijf, die ook'
deze salarissen door middel van de belasting moeten betalen,
deze salarissen zien en zich rekenschap geven van de voor-
deelen, die er altijd aan het werken in gemeentedienst zijn
verbonden, als een premievrij pensioen en een behoorlijk
werkhedenreglement, ben ik overtuigd, dat op hen die agitatie
niet den minsten invloed heeft en wanneer men nagaat, dat
de kleine burgerij, die nog veel meer moet betalen,
werkelijk dat wil ik eens zeggen niet zoo'n hoogen
dunk heelt van die ambtenaren in dienst van de gemeente,
a'S z'c.^ze^ wel voorstellen, dan ben ik overtuigd, dat
de Raad zich aan die handelingen niet zal storen.
De heer Sijtsma. M. d. V. Het is mij gegaan als den heer
Briet. Ook ik heb den indruk gekregen, dat het geen bijzon
der aangename taak is lid te zijn van eene Commissie ad hoe
die eene salarisregeling moet ontwerpen. Den vorigen keer
werd van ons daar was toen de tegenwoordige Minister van
Arbeid ook bij gezegd, dat wij moesten worden bijgezet in het
museum van oudheden en nu is er gezegd, dat wij 4 maan
den zaten broeden op een zeer onaangenaam voorwerp.
Ik kan in tegenstelling van den vorigen spreker mij eenics-
zins die oppositie echter wel begrijpen. De ambtenaren enlle
werklieden bezien deze regeling natuurlijk eenzijdig. Zij letten
slechts op hunne eigen- belangen en vergeten daarbij dat de
Commissie ad hoe ook met andere factoren rekening had te
houden.
Wanneer wij alleen naar die zijde geluisterd hadden,
vanmorgen heb ik nog zulk een rooskleurig adres ontvangen,
waarin gezegd werd, dat veel meer werklieden behoorden te
worden geplaatst in de hoogste groep en er een kindertoeslag
moest worden gegeven, dan zou het bedrag, dat nu moet
worden besteed, wellicht zijn verdubbeld geworden en dan
zou de burgerij ons niet zeer vriendelijk hebben aangezien
Wij moesten ook rekening houden met de financiën der ge
meente. Wie dit niet wil zien, miskent de beteekenis van
een Raadscommissie. Er was echter nog een- andere reden,
waai om wij gemeend hebben op dit moment niet verder te
moeten ,gaan dan door ons is voorgesteld. Het kan zijn, dat
ei over eenigen tijd weer eene loonregeling noodig zal blijken
te zijn, maai het kan ook zijn dat men van meening is dat
het gemeentepersoneel in verhouding tot de andere maat
schappelijke groepen geacht worden genoeg salaris te ont
vangen of zelfs te veel en in dat geval kan men het salaris
met wel verminderen. Daarom moesten wij in dezen onzekeren
tijd voorzichtig zijn en niet te ver gaan. Men heeft er boven
dien op gewezen, dat de verhooging van de hoo^ere ambte
naren in verhouding tot het salaris der laagste klassen niet
gehee deugt en daarmede ben ik het gedeeltelijk mee eens.
Ik wil dan ook wel bekennen, dat de vergaderingen der or
ganisaties op mij niet dien onaangenamen indruk heeft ge
maakt als op den heer Briët. Nog in een ander opzicht heeft
de agitatie, die gevoerd is geworden, op mij zeker indruk
gemaakt. Wij zouden wellicht in eene andere positie hebben
verkeerd, wanneer, wat ik trouwens in de Commissie heb
voorgestaan, met de organisaties beter overleg hadden ge
pleegd. Wij hebben wel steeds voeling gehouden met de
Directeuren en hoofden van dienst en met de betrokken
commissiën. Dit lag in den aard der zaak. De arnbtenaren-
oigamsatie hebben wij alleen gehoord. Verder zijn wij evenwel
niet gegaan. Nu is het wel eigenaardig, dat door de werk
lieden een minder onaardige toon is aangeslagen geworden
dan door de ambtenaren, zooals mr. Briët opmerkte. Wij
hebben dan ook meer geluisterd naar het advies der werk
liedenorganisatie, dan naar dat van de ambtenaren.
Eerst hadden wij 7 groepen aangenomen. Na advies te
hebben ingewonnen, hebben wij het aantal bepaald op 5
waarvoor bevredigende gronden konden worden bijge
bracht. JS
Die bevrediging had misschien ook kunnen worden verkre
gen, wanneer wij ook met de organisaties van de ambtenaren
meer overleg hadden gepleegd En ik zou dan oot aan de
toekomstige commissies het zal misschien nog wel eens
voorkomen, vooral wanneer de duurte blijft bestaan en de
loonen bij particulieren nog meer stijgen willen aanraden
om dan meer rekening te houden met de organisaties als
zoodanig. Dat zal de taak van de commissie vergemakkelijken
en wanneer eenmaal de verordening er is, zullen wij niet die
oppositie krijgen, die nu naar voren is getreden.
De heer Pera. M. d. V. Den laatsten tijd, waarin wij dit
werk tegemoet gingen, mag gezegd worden, dat het 'voor
menig Raadslid een benauwende tijd was. Overal werden wij
aangesproken en overstroomd met circulaires, en er was heel
wat tijd en inspanning noodig om alles door te worstelen.
Zoo is het tenminste met mij gegaan. Wanneer het nu een
werk was, dat een gewoon Raadslid gemakkelijk kon over
zien, dat men voor zich zelf ars het ware eene salarisregeling
kon ontwerpen en zeggen: dit zou ik kunnen voorstellen en
dat moet ik bestrijden, was het iets anders. Maar het gecom
pliceerde van eerie salarisregeling voor alle soorten van arbei
ders in eene gemeente dat moet hier uitgesproken wor-
den is een zeer moeilijk onderwerp en eenvoudig voor
een Raadslid niet uit te voeren.
Wanneer wij van alle zijden stemmen krijgen te hooren,
zooals nu het geval is geweest, dan stelt men zich onwille
keurig de vraagwat heb ik eigenlijk gehoord en welke is
nu de weg, die voor mij is aangewezen? Dan tast men in het
duister. Daaruit blijkt ons hoe moeilijk dat werk is.
Zou het mogelijk zijn eene regeling te brengen, die alge
meen bevredigt Het is opgemerkt, dat dit niet kan, want
men krijgt daarbij weder de strijd van de arbeiders onder
ling. Men oefent critiek op de indeeling in groepen, en be
oordeelt elkanders bekwaamheid en de beteekenis of meerdere
moeilijkheid van het werk. Deze beoordeeling loopt gewoon
lijk uit op een opheffen van zich zelf en een neerhalen van
een ander. Hoe moeten dan ten slotte Burgemeester en Wet
houders, die toch de leiding hebben, het aanleggen om een
ieder tevreden te stellen? Dat kan eenvoudig niet.
Daar komt bij en dat heb ik al een enkele maal vroeger
gezegd wanneer wij in de gemeente vrij over het geld
konden beschikken, zou het veel gemakkelijker zijn om meer
delen tevreden te stelten, maar men dient toch ook rekening
teT houden met de financiëele draagkracht van de gemeente.
W arineei het hier zoo zou worden als met de gemeenten,
zooëven door den heer Briët genoemd, waar zou het dan naai'
toe gaan? Daarmede moet beslist als een waarschuwing
rekening worden gehouden. Al wordt er soms, laat ik het zoo
noemen, lichtvaardig gezegd, dat het loon zóó moet zijn, dat
alle zorgen, die drukken, verdwijnen, men kan de financiëele
positie van de gemeente hierbij niet wegcijferen.
Nu komt er nog dit bij, nl. dat mij deze tijd niet gunsti^
toeschijnt om tot een goede regeling te komen.
Ik ben van meening, dat het niet onwaarschijnlijk is, dat
binnenkort op deze regeling zal moeten worden teruggekomen.
Dat is derhalve een reden te meer om mede te gaan met
het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Wanneer ik
evenwel, na hetgeen mij door werklieden is medegedeeld
aangaande het loon, dat men voor den oorlog verdiende, en
wat thans wordt voorgesteld, in aanmerking neem, dat het
levensonderhoud in dezen tijd 80 a 85 meer kost, dan voor
den oorlog, dan rnoet ik constateeren, dat de nu voorgestelde
loonregeling, speciaal van de laagste loonen, nog werkelijk is
aan den lagen kant. Wanneer de laagste loonen dan ook nog
wat hadden kunnen worden verhoogd, dan zou ik hiertoe
van harte hebben medegewerkt. Waar moet men evenwel
beginnen en waar moet men eindigen Ik heb hiervan dan
ook geen voorstel durven maken. Men ontvangt het laagste
loon ook maar een zeer korten tijd en dan treedt reeds ver
hooging in. Ik heb ook gehoord, dat men verwacht, dat de
hooge prijzen niet zullen blijven en dat hoopt men niet slechts
aan de zijde der arbeiders, maar ook bij de burgerij. Het is
dan ook in één woord treurig zooals het er op het gebied
van bedrijf en industrie uitziet. Ik heb van dien toestand
kennis gekregen bij het verzamelen van de gegevens omtrent
verschillende bedrijven hier ter stede, ten behoeve van het
bureau voor de Statistiek in den ilaag. Men snakt naar ver-
laging der prijzen. Wanneer dit gebeurt, krijgen de nu voor
gestelde loonen eene andere beteekenis. Is het daarom noodig,
dat wij thans eene regeling treffen met het oog op de oogen-
blikkelijke omstandigheden? Wij gaan den zomer tegemoet
en die tijd is gunstiger dan de winter. Ik meen dan ook, dat
wij het best doen mee te gaan met het voorstel van Burge
meester en Wethouders. Over de regeling loopen de meenin
gen zeer uiteen, waarom ik er prijs op zou stellen, wanneer
er weer eene loonregeling moet worden ontworpen, dat over
leg werd gepleegd tusschen de verschillende organisatiën en
de hoofden der bedrijven, teneinde te komen tot eene gtoe-
penindeeling, die zooveel mogelijk in overeenstemming is met
de wenschen der werklieden zelve. Hoewel er veel critiek is
uitgeoefend op het voorstel van Burgemeester en Wethou-
ders, geloof ik toch. dat men het best zal doen met het
voorstel van Burgemeester en Wethouders mede te gaan. Ik
ben in deze meening versterkt,'doordat ik ook onderschei
den grieven heb hooren te berde brengen, waarvan ik de
deugdelijkheid niet kon erkennen.
De heer Wilmer. M. d. V. Ik had een enkel woord willen
zeggen over de houding der organisaties. Waar de heer
Briët hierover reeds heeft gesproken, kan ik kort zijn. Daarom
slechts een enkel woord over de houding der werklieden-
organisaties ten opzichte van het voorstel van Burgemeester
en Wethouders.