DONDERDAG 1 MEI 1919.
131
tingen tengevolge zouden hebben gehad, dat zij nu zouden
hebben gezwegen en zich bij de voordracht zouden hebben
nedergelegd.
Hetgeen de heeren verlangen, dat de voordracht zal worden
gerenvoyeerd, acht ik niet gewenscht. Het is moeilijk aan te
nemen, dat die voordracht na hetgeen er is voorgevallen en
na de verklar ingen door Burgemeester en Wethouders, anders
zal worden opgemaakt. Dat kan ik mij tenminste niet voor
stellen, maar de heeren moeten weten wat zij doen en
wanneer zij een voorstel indienen moet de Raad maar be
slissen zooals hem goeddunkt.
De heer Sijtsma zegt, dat de inlichtingen omtrent den
betrokken sollicitant van den heer Heymans en van nog een
heer, dien hij heeft genoemd, zoo gupstig zijn. Ja, als onder
wijzer is dat niet te ontkennen Maar daar ging het niet om.
Het gaat er om of deze heer, niettegenstaande hij in het bezit
is van een acte middelbaar onderwijs in het schoonschrijven,
moet worden voorgedragen. Trouwens zal het den heeren wel
bekend zijn, dat die acte niet zoo heel veel beteekent en dat
zij na een week of 8, 10 te verkrijgen is. In Utrecht zijn
zelfs 80% van de onderwijzer-s in het bezit van die acte, omdat
daarvoor een extra-bezoldiging van ƒ50.— werd gegeven. De
heeren moeten ook niet vergeten, dat die acte dateert van
1901, dus dat het al 18 jaar geleden is, dat die acte ver
kregen werd.
Maar de inlichtingen van het hoofd, die toch de laatste 2a
jaar met die heer Barten heeft gewerkt en hem dus goed kan
beoordeelen, zijn van dien aard, dat het hoofd zegt: hij kan
het wel, maar hij doet het rriet. Daarop is hij herhaaldelijk
gewezen, zelfs rrog vóórdat deze voordracht zou worden opge
maakt en er sprake was van eene vacature.
Onder die omstandigheden is het niet aan te nemen, dat
de heer Barten zich zal beteren.
De heer Sijtsma heeft verder aangehaald, dat er zoo gunstige
inlichtingen zijn van het hoofd in Ridderkerk, van den Districts
schoolopziener te Leeuwarden, die den heer- Barten vroeger
heeft gekend toen hij Arrondissementsschoolopziener was in
Hillegersberg.
Dat is trouwens heel wat jaren geleden. Hij zegt, dat er
goede orde in de klas was en dat het resultaat van het onder
wijs was te loven. Dat wil nog niet zeggen, dat hij hem
geschikt acht om leeraar in het schoonschrijven te zijn aan
de Kweekschool; men is trouwens niet bekend met het resul
taat van zijn onderwijs aan de school, waar de heer Barten
op het oogenblik is geplaatst. De heer Sijtsma heeft inlich
tingen ingewonnen en meent, dat het van veel beteekenis
moet worden geacht, dat er zoo'n goede orde heerscht in de
klas van den heer Barten. Laat mij mogen mededeelen, op
welke wijze die inlichtingen zijn ingewonnen. De heer Sijtsma
komt 15 dagen geleden per fiets den heer Dirks tegen, stapt
even af of houdt stil en zegt: Bij U is een onderwijzer
Barten, die solliciteert naar de betrekking van onderwijzer
aan de Kweekschool; kan hij goed orde houden en is hij een
goed onderwijzer?" Nadat de heer Dirks dit toestemmend heeft
beantwoord rijdt de heer Sijtsma door. De heer Sijtsma heeft
den inhoud van de rapporten willen illustreeren, ik meen dit
te moeten mededeelen ter illustratie van de wijze, waarop
door den heer Sijtsma een onderzoek is ingesteld bij den
heer Dirks.
Dat is het grondig onderzoek door den heer Sijtsma inge
steld. De inlichtingen vah Burgemeester en Wethouders be
rusten op een veel grondiger onderzoek. De heer Barten heeft
wat opgewonden gezegd: hij zou eens zien of er geen recht
te verkrijgen was. Nu vraag ik, of iemand, die hier 2i jaar
geleden is benoemd en wieri ik overigens sympathiek en goed
gezind ben en dien ik zelf hierheen heb gehaald hij heeft
het derhalve voor een groot gedeelte aan mij te danken, dat
hij tot onderwijzer alhier is benoemd en die 8 a 10 jaar
buiten het onderwijs is geweest en nooit heeft uitgeblonken
wat betreft het geven van onderwijs in schoonschrijven, aan
spraak zou mogen maken en recht zou hebben op eene be
trekking, waar er sollicitanten zijn, die 18 jaar of 8 jaren in
dienst der gemeente zijn. Bovendien de belangen van de
Kweekschool gaan boven die van de onderwijzers. Ik vind
dan ook reden mijne bevreemding uit te drukken over hetgeen
is gezegd geworden en ik zou den Raad in overweging willen
geven zich te houden aan de voordracht van Burgemeester
en Wethouders en in ieder geval niet mede te gaan met het
voorstel van den heer Sijtsma.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wil geen misbruik maken
van den tijd dezer vergadering, er zijn nog gewichtige onder
werpen te behandelen. Dit alleen zou ik nog willen opmerken,
dat de bezwaren, door mij tegen de verschillende rapporten
ingebracht, niet zijn te ontzenuwen en ik zou alleen dit
willen zeggen. Het onderzoek, dat ik ingesteld heb, was hier
juist voor de deur van het Raadhuis tegen twee uur. De
Directeur moest naar school en had ook haast.
Toen heb ik alleen over de orde gesproken, dat gesprek
heeft met debat niets te maken. Wij hebben nu de rapporten
en getuigenissen zwart op wit.
Overigens kan ik handhaven wat ik in eerste instantie ge
zegd heb. Ik geloof dat wij onrecht hebben gedaan tegenover
dezen sollicitant, die meer bevoegdheid in deze heeft, hetgeen
hier wordt weggecijferd. Ik zal dan ook een voorstel daar
omtrent indienen.
De Voorzitter. M. H. Ik heb het volgend voorstel van de
heeren Sijtsma, J. P. Mulder en Oostdam ontvangen:
«Ondergeteekenden stellen voorde voordracht, voorkomende
op punt V der agenda naar Burgemeester en Wethouders
terug te zenden en dit College uit te noodigen een gewijzigde
voordracht in te dienen, waarmede rekening met de wenschen
van den Raad wordt gehouden."
Ik raad den heeren zeer af, dit voorstel aan te nemen, want
wanneer Burgemeester en Wethouders volgens de veroidening
verplicht zijn een voordracht op te maken, moeten zij in de
gelegenheid zijn, dat volgens hun plicht en geweten te doen
en wanneer men zich begeeft op den weg. door de motie in
geslagen, zouden Burgemeester en Wethouders eigenlijk van
te vor en aan den Raad moeten gaan vragenhoe wilt gij,
dat wij de voordracht samenstellen? Ik raad dus ten zeerste
aan, het voorstel te verwerpen.
Het voorstel van de heeren Sijtsma, J. P. Mulder en Oost-
dam, daarop in stemming gebracht, wordt verworpen met 19
tegen 8 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: van Hamel, Bots, van der Lip,
Boot, van Gruting. van der Pot, Timp, Huurman, Pera, Hoogen-
boom, Fokker, Reimeringer, Planjer, A. Mulder, van Rom-
burgh, Jaeger, Zwiers, de Boer en Briët.
Vóór stemmen de heeren: J. p. Mulder, Oostdam, Heems
kerk, Sijtsma, Wilmer, van der Eist, van Tol en Eerdmans.
Met 12 stemmen wordt daarop benoemd de heer W. van
der Laan; de heer W. Koops verkreeg 8 stemmen, terwijl 7
biljetten in blanco waren.
(De heer Reimeringer was inmiddels ter vergadering ge
komen).
De Voorzitter. Ik dank de heeren van het stembureau voor
de genomen moeite.
VI. Praeadvies op het verzoek van Mr. J. E. Heeres om
eervol ontslag als lid der Commissie van Toezicht op het
Middelbaar Onderwijs.
(Zie Ing. St. No. 121.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
VII. Praeadvies op het verzoek van Mej G. J. de Vries,
tijdelijk leerares aan de Hoogere Burgerschool voor meisjes,
om verlof van 1 Mei tot half Juli 1919.
(Zie Ing. St. No. 118.)
De Voorzitter. Aangezien Mej. de Vries haar verzoek heeft
ingetrokken, stel ik voor, dit punt van de agenda te voeren.
Aldus wordt besloten.
VIII. Praeadvies op het verzoek van H. J. Bolstier om eervol
ontslag als onderwijzer aan de school der derde klasse No. 5.
(Zie Ing. St. No. 122.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
IX. Voorstel tot verhuring van een gedeelte van het perceel
Vischmarkt No. 10 aau J. H. de Kruys.
(Zie Ing. St. No. 123).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies bèsloten.
X. Voorstel tot aankoop van de perceelen aan en nabij de
Langegracht, Sectie B Nrs. 2084, 2085, 2086 en 2704 en tot
vaststelling van den desbetreffenden begrootingsstaat.
(Zie Ing. St. No. 124.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
XI. Voorstel:
a. tot vaststelling van de verordening, houdende nadere
wijziging van de verordening van 31 Januari 1918
(Gem. Blad No. 3), betreffende de wedde van ambte
naren in dienst der gemeente Leiden.
(Hierbij komen tevens aan de orde de desbetreffende adressen.)