130 DONDERDAG 1 MEI 1919. Stemdistrict XV. School aan den Maresingel). tot Voorzitter: H. J. Platijer, tot leden: Mr. H. I. J. M. van Wensen. Ch. Eeltjes en L. Bos. tot plaatsvervangende leden: J. Broeze, Dr. J. E. Kroon en F. H. A. Maijer. Slemdistrict XVI. School aan de Medusastraat). tot Voorzitter: Th. J. B. Wilmer. tot leden: W. G. Sillevis, P. J. Verhoog en C. Roodenburg. tot plaatsvervangende leden: M. J. Krop, J. R. Baart en D. Hakkenberg. Stemdistrict XVII. Heerensingel No. 33). tot Voorzitter: P. Heemskerk. tot leden: J. P. Vergouwen, G. Mizee en L. Demmenie. tot plaatsvervangende ledenC. Th. Breebaart, J. van Steen bergen en J. B. M. Markx. Stemdistrict XVIII. iioogere Burgerschool voor Jongens). tot Voorzitter: Dr. B. D. Eerdmans. tot leden: Dr. C. J. Wijnaendts Francken, Dr. J. W. Lente en A. W. Frentzen. tot plaatsvervangende ledenMr. W. de Clercq, J. G. Kaas en A. Klootwijk. Stemdistrict XIX. School aan de Heerenstraat). tot Voorzitter: Mr. Dr. C. W. van der Pot Bzn. tot leden: Mr. P. E. Bnët, N. C. F. van Ginkel en Mr. E. J. M. H. Bolsius. tot plaatsvervangende leden: Mr. A. J. Blok, J. Bots, C. F. Antheunissen. Stemdistrict XX. School aan den Haag weg). tot Voorzitter: H. M. Sasse. tot leden: Dr. D. G. Ubbels, J. de Graaff en Th. Slinger, tot plaatsvervangende leden: A. J. van Achterberg, G. F. A. ten Bosch en J. C. van Heusden. IV. Benoeming van een lid van het Bestuur der Vereeniging tot bevordering van den bouw van Werkmanswoningen. (Zie lng. St. No. 117.) Wordt benoemd met 25 stemmen de heer Dr. Tb. W. van Lidth de Jeude; een biljet was in blanco. V. Benoeming van een leeraar in het schoonschrijven aan de afdeeling A. der Kweekschool voor Onderwijzers en Onder wijzeressen. (Zie lng. St. No. 83.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wensch over deze voordracht een enkel woord te zeggen. Het spijt mij, dat Burgemeester en Wethouders geen ge volg hebben gegeven aan de opmerkingen in de laatste open bare vergadering daaromtrent gemaakt en in eene geheime zitting besproken. Nu zult U zeggen, dat er gevolg aan gegeven is, en dat de adviezen, die daarop betrekking hebben, in de Leeskamer ter visie zijn gelegd, maar deze hebben ongetwijfeld vele raads leden niet bevredigd. Met die stukken voor oogen, heeft het mij verwonderd, dat Burgemeester en Wethouders niet met een andere voordracht zijn gekomen. Zoo hebben wij gekregen de adviezen van de twee hoofden der scholen, waarvan een slechts zeer oppervlakkige kennis heeft kunnen nemen van de capa citeiten en persoonlijke eigenschappen van den betrokkene. En het rapport van den heer Dirks is op de punten waar het op aankomt volstrekt niet ongunstig. Maar er liggen ook tusschen de stukken nog en dat noem ik de eene zijde van de medaille, wanneer ik het andere de keerzijde mag noemen de verklaringen van personen, die den derden sollicitant, den heer Barthen, beter kennen. Dat zijn de verklaringen van den heer Heymans uit Schalkwijk, waar deze onderwijzer twee jaar gewerkt heeft, die zijn houding tegenover het hoofd cor rect genoemd heeft en heeft gezegd, dat hij trouw zijn plicht vervulde en dat er eene goede orde in de klasse heerschte. Dat zijn allemaal hoedanigheden, die men bij een onderwijzer mag prijzen. De heer Schippers, waar hij 5 jaar bij heeft gewerkt, zegt ook, dat hij uitstekend orde houdt. De geest in de klasse is zeer goed. Het hoofd der school te Ridderkerk spreekt in denzelfden geest. Hij spreekt van gepaste tucht, goede orde, de kinderen maken goede vorderingen. Bovendien geeft hij les in de hoogste klas. De tegenwoordige Districtschoolopziener te Leeuwarden, die den heer Barthen kent uit den tijd dat deze Schoolop ziener nog in Hillegersberg was, deelt mede, dat hij een uit nemend onderwijzer is en dat hij 5 maanden waarnemend hoofd is geweest en hem alle redenen tot tevredenheid heeft gegeven. Hiertegenover staan nu diie andere rapporten waarvan een van den Directeur van de Kweekschool, die eerst niets over hem heeft gezegd, maar er nu toe is gedwongen en een heel lang rapport inzendt met heel weinig inhoud. Daarin wordt gezegd, dat hij wat veel praat. De heer Dirks, hoofd der school dikt dit nog wat aan, terwijl de heer Verbrugge meent, dat sol licitant iemand is met oppervlakkige kennis. Al deze verkla ringen noem ik oppervlakkig. De Directeur bijvoorbeeld heeft hem slechts een enkel keer gesproken. Ter illustratie van de waarde van diens rapport nog dit de Directeur zegt: hij heeft over zijn zoon gespioken en dien wat veel geprezen. Daaruit zou dan moeten blijken, dat deze man lijdt aan zelfoverschatting. Iemand met zulke argumenten onaangenaam te willen zijn, is toch wel een beetje beneden de waardigheid van den Direc teur der Kweekschool, dunkt mij. De heer Verbrugge baseert zijn kennis aangaande sollicitant op een bezoek aan de school gebracht. Hij heeft eene les bij gewoond en vond het er wat slordig. Hij zou hem dan ook niet kunnen voordragen enz. Het oordeel van den heer Dirks is wat beter geargumenteerd, men moet evenwel niet vergelen, dat wanneer men eenmaal iemand heeft afgebroken, men dan later alle mogelijke moeite doet om geen ongelijk te krijgen, vandaar dat ook dit rapport van niet al te groote waarde moet worden geacht. Het eenige, wat hout snijdt is, dat de heer Barthen heeft de acte «Middelbaar Schoonschrijven", en die acte zou van geen beteekenis zijn, zoo wordt er gezegd. De- acte Middelbaar Schoonschrijven eischt evenwel van den can- didaat, dat hij kent en op de hoogte is van de verschillende methoden van het schrijfonderwijs. Daar komt het hier juist op aan. Die methoden moet juist worden onderwezen aan de Kweekschool, waar aan aanstaande onderwijzers les moet worden gegeven. Ik wil nu niet spreken over den drukken werkkring van No. 1 op de voordracht. Daarover is reeds een vorig maal gesproken. De heer Koops moet het met zichzelf uitmaken, of hij nu voor deze lessen tijd genoeg over heeft. Doch afgezien daarvan meen ik, dat men ook den heer Barthen op de voordracht had moeten plaatsen, al was het ook als No. 3. Waar dit evenwel niet is geschied, kan ik mij niet met de voordracht vereenigen en stel dan ook voor deze terug te zenden aan Burgemeester en Wethouders met het verzoek te komen met een nieuwe voordracht. De Voorzitter. De heer Sijtsma begint met Burgemeester en Wethouders te verwijten, dat zij de belofte, die zij in de vorige vergadering hebben gedaan, ontrouw zijn geworden. Dat is mijns inziens niet juist. Vele leden wenschten nadere inlichtingen omtrent de sollicitanten en ik vond dat verzoek billijk, omdat ook ik niet kon ontkennen, dat er meerdere inlich tingen hadden kunnen worden verstrekt. Wij hebben toen echter alleen gezegd, die meerdere inlichtingen te zullen geven, doch verder moet men Burgemeester en Wethouders vrijlaten in het samenstellen van een voordracht. Daarop heeft de heer Sijtsma eene,- naar mijne bescheiden meening zeer onbillijke, critiek uitgeoefend. De heer J. P. Mulder. M. d. V. Het spijt mij, dat de ge achte Wethouder van Onderwijs na het gesprokene door ver schillende heeren in de vorige vergadering nog staat op het standpunt van den vorigen keer om deze heeren weder op de voordracht te zetten. Nadat ik inzage heb genomen van de verschillende stukken omtrent den heer Barthen, ben ik overtuigd, dat hij ook op de voordracht had moeten worden vermeld. Het getuigschrift toch van den Schoolopziener, waaronder hij vroeger heeft gewerkt, is van dien aard, dat daar veel voor te zeggen is. Daarin wordt te kennen gegeven, dat hij als klasseonderwijzer goede kwaliteiten heeft en dat de re sultaten van zijn onderwijs zeer zijn te loven. Ik begrijp werkelijk niet, waarom hier in Leiden de oordeelvellingen over dezen sollicitant precies het tegengestelde zijn van die van elders, waar hij werkzaam is geweest. Ik kan mij dus niet vereenigen met deze voordracht en stel voor haar weder te renvoyeeren, zoodat Burgemeester en Wethouders dan met een voordracht kunnen komen, waarop de naam van dezen sollicitant wel vermeld staat, zoodat ik mij geheel aansluit bij den heer Sijtsma. De heer van Hamel. M. d. V. Het spijt mij dat de heeren Sijtsma en Mulder in de stukken, die ter visie hebben gelegen ter aanvulling van de inlichtingen omtrent de solli citanten, aanleiding hebben gevonden om te spreken zooals zij hebbeD gedaan. Ik had juist gedacht, dat die inlich-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 6