150 DONDERDAG 1 MEI 1919. Hot is alsof men hoe langer hoe harder rijdt. Tenslotte zullen ongelukken niet uitblijven, ik zou derhalve aan het Hoofd van de politie willen vragen, of het niet mogelijk is, dat de politie beter aan die verordening de hand houdt. Het is mij ten minste niet bekend, dat er iemand wegens dat harde rijden bekeurd is. Ik meen, dat het in het belang der gemeentenaren is, deze vraag in het midden te brengen. De Voorzitter. De Hoogewoerd en de Breestraat zijn wegen van doorgaand verkeer. Daarop is evenwel van toepassing het voorschrift, dat er niet harder dan 15 K.M. mag worden gereden. De heer Huurman. Er wordt wel 40 K.M. gereden. De Voorzitter. Ik zal er de aandacht van den Commissaris van Politie op vestigen, zoodat hij de agenten er op wijst. Verlangt thans nog iemand iets in het midden te brengen Zoo niet, dan schors ik de openbare vergadering, tot het hou den van eene vertrouwelijke bespreking. De Voorzitter doet alsnu de deuren sluiten. Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering heropend. De Voorzitter. Namens Burgemeester en Wethouders doe ik aan den Raad het voorstel, om aan den Directeur der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit al zijne perio dieke verhoogingen dadelijk toe te kennen, zoodat hij met ingang van 1 Januari 1919 wordt gesteld op het maximum zijner jaarwedde, zooals dit voor hem in de nieuwe verorde ning is bepaald. De heer van der Pot. M. d. V. De reden, dat Burgemeester en Wethouders met dit voorstel bij den Raad komen, is gelegen in een aanbieding, die de Directeur der Lichtfabrieken heeft gekregen, welker aanvaarding eene zeer groote financiëele ver betering voor hem zou beteekenen. Uit besprekingen met den Directeur is gebleken, dat wanneer zijn salaris blijft geregeld volgens de hedenmiddag vastgestelde regeling, het zoo goed als zeker is, dat hij die aanbieding zal aannemen en de ge meente hem zal verliezen. Nu heeft deze kwestie eene zeer moeilijke beslissing ge vraagd van Burgemeester en Wethouders, en deze wordt thans ook gevraagd van den Raad. Er staan hier twee zeer gewich tige dingen tegenover elkander. Aan den eenen kant staat, dat de Commissie voor de Lichtfabrieken, en hiermede zijn Burgemeester en Wethouders het eens, buitengewonen prijs stelt op het behoud van dezen Directeur voor de gemeente. Sinds hij aan het hoofd staat, is het bedrijf tot groote ont wikkeling gekomen, vooral doordat hij naast zijn kwaliteiten op technisch gebied ook bijzondere eigenschappen als koopman aan den dag heeft gelegd. Hij is gebleken te zijn de rechte man op de rechte plaats, een prima kracht. De bijzondere omstandigheden, waarin wij verkeeren, de overgangstoestand van oorlog naar vrede, brengen mede, dat het zeer groote, om niet te zeggen onoverkomelijke, bezwaren zou opleveren wan neer wij thans dien man voor de gemeente zouden verliezen, te meer nog waar de Centrale zal worden uitgebreid door de vermeerdering van de capaciteit, waartoe het besluit reeds is genomen, en het gasbedrijf door het bijbouwen van een nieuwe fabriek. Voor de verwezenlijking van al deze plannen is het noodig, dat wij een man hebben, die in het bedrijf inzit, die er uit weet te halen, wat er uitgehaald kan worden, en de mogelijkheden om dit tot verderen bloei te brengen weet te ontwikkelen, omdat hij ze kent en jaren lang grondig bestu deerd heeft. Zoo iemand hebben wij thans in den heer van Ammers, en wat wij aan zijn evenlueelen opvolger hebben, is volmaakt onzeker. Gesteld dat hij al even bekwaam is, het zelfde maken van het bedrijf zal hij zeker niet en dat zal dus zijn tot groot geldelijk nadeel van de gemeente. Waar ons nu een andere weg openstaat, daar meen ik dat wij dien weg moeten inslaan, vandaar dat Burgemeester en Wethouders hebben overwogen, welke weg openstond. Burgemeester en Wethouders hebben dien weg niet willen zoeken in het toe kennen van een hooger salaris dan de Commissie ad hoe heeft voorgesteld. Zij meenden, dat het minder gewenscht was met het oog op de verhouding tot andere hoofdambtenaren om het salaris nog verder Ie verhoogen gelijk de Commissie voor de Lichtfabrieken heeft voorgesteld Eveneens zien Burgemeester en Wethouders op tegen een anderen weg, die vroeger veelal in zoo'n geval werd ingeslagen namelijk het toekennen van eene persoonlijke toelage. Wij hebben dien weg eenmaal ver laten en werischen er niet weer toe terug te keeren. Dit zou wezen eene gevaarlijk praecedent. Nu doet zich evenwel het geval voor, dat de verordening van 31 Januari 1918 zelf de mogelijkheid opent om in een geval als dit te voorzien. Wij wenschen gebruik gemaakt te zien van artikel 6, dat ten op zichte van lagere ambtenaren en werklieden al herhaaldelijk door ons toegepast is, maar hier, waar de Directeur ook door den Raad wordt benoemd, alleen toegepast kan worden door den Raad zelf. Artikel 6 biedt de mogelijk om, indien men een uitstekende kracht wenscht te behouden, dezen terstond meerdere periodieke verhoogingen toe te kennen dan waarop hij anders recht zou hebben gehad. Waar dit een weg is, die geheel licht in de lijn van de verordening, immers juist door dit artikel beoogd is om voor een dergelijk geval in de ver ordening wat meer elasticiteit te brengen, daar zijn Burge- gemeester en Wethouders van meening, dat die weg, die hier tot het beoogde doel kan leiden, ook mag worden ingeslagen. De andere hoofdambtenaren kunnen hierin geen achterstelling zien, daar zij allen reeds op het maximum staan of dit na genoeg hebben bereikt. En wat de indruk naar buiten betreft, Burgemeester en Wethouders gelooven niet, dat deze maat regel een verkeerden indruk op de bevolking zal maken,alleen omdat die het salaris van den Directeur toch al hoog genoeg vindt. Intusschen al ware dit anders, dan moet voor ons toch alleen de vraag zijn wat wij achten te zijn in het belang der gemeente, d i. ten slotte in het belang van alle ingezetenen, ook van hen, die dat misschien niet onmiddellijk doorzien. Het behoud van den heer Ammers achten wij zonder twijfel een gemeentebelang en waar de mogelijkheid om hem te behouden bestaat, daar meenen wij, dat deze moet worden aangegrepen. Ik meen met deze korte toelichting te kunnen volstaan. De Voorzitter. Na deze toelichting van het voorstel van Burgemeester en Wethouders stel ik voor, dit spoedeischend te behandelen. Indien niemand hiertegen bezwaar heeft, is aldus besloten. Verlangt thans' iemand bet woord over het voorstel van Burgemeester en Wethouders De heer Sijtsma M. d. V. Met het oog op het vergevorderd uur zal ik niet in bespreking treden van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, maar wil ik er mij toe bepalen stemming te vragen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, in stemming gebracht, wordt aangenomen met 14 tegen 8 stemmen. Vóór stemmen de heeren van Hamel, Bots, van der Lip, van der Pot, Huurman, Pera, Fokker, Reirneringer, Planjer, Jaeger, A. Mulder, Wiltner, Eerdmans en de Boer. Tegen stemmen de heeren J. P. Mulder, Oostdam, Hoogen- boom, Heemskerk, Sijtsma, van der Eist, van Romburgh en van Tol. De Voorzitter. Ik wensch thans nog eene korte mededeeling te doen aan den heer. Eerdmans naar aanleiding van de door hem in de vorige vergadering gemaakte opmerkingen betref fende de uitreiking van broodkaarten aan de post aan de St. Jacobsgracht op Donderdag 24 April j. 1. Uit een onderzoek is mij gebleken, dat het geval zich aldus heeft toegedragen: Gedurende den geheelen morgen was het bij de uitgifte zóó kalm, dat het onnoodig was de hulp der politie in te roepen, om, zooals anders meestal gebeurt, toe te zien dat ieder op zijn beurt wordt geholpen. Tegen 12 uur echter kwam er onverwachts een aantal personen tegelijk, waar onder er waren die door dringen e. d. voor hun beurt geholpen trachtten te worden, hetgeen enkelen gelukte. Uit den aard der zaak kan hiertegen door de met de uit gifte belaste dames niets worden gedaan, daar die het te vol- handig hadden met de uitgifte, om ook nog toezicht op het publiek te houden. Het feit dat enkelen, door hun brutaal dringen, voor hun beurt werden geholpen gaf natuurlijk aan leiding tot gemopper. Dergelijke feiten zijn niet wel te voorkomen, tenzij men voortdurend politietoezicht wil laten houden, hetgeen niet noodig is, omdat, zooals gezegd, de post aan de St. Jacobs gracht doorgaans vrij kalm is en politietoezicht veelal over bodig. Met een »verandering van systeem" heeft het z.g. relletje niets te maken. De wijziging irr de controle bij de broodkaarten uitgifte (waardoor eenige duizenden frauduleus verkregen levensmiddelenkaarten zijn achterhaald) dateert reeds van 18 November 1918, terwijl reeds 15 maal verschillende kaarten volgens dit systeem zijn uitgegeven zonder dat dit tot moei lijkheden aanleiding heeft gegeven. De eenige oorzaak van het gemopper was de onhebbelijke gewoonte van sommigen om vóór hun beurt naar het loket te dringen en niet zoolang te wachten tot het hun tijd was. Vijf en een halve maand geleden is men begonnen te regi- streeren degenen, die de kaarten afhaalden, omdat er zich verschillenden aanmeldden, die hunne broodkaarten zeiden te hebben verloren. Wanneer iemand zijn horloge verliest, kan men zeggendaar kan ik niets aan doen, koop een nieuw,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 26