DONDERDAG 1 MEI 1919.
149
Er zal dan ook in het vervolg zonder zoodanig verlof geen
antwoord meer worden gegeven op zulke onverwachte en op
zichzelf staande vragen.
Wat nu de vraag van den heer Planjer betreft, wil ik alleen
dit zeggen, dat, zooals in de vorige vergadering gezegd is, aan
al de chefs van dienst is gevraagd, in hoeverre een kortere
arbeidsdag mogelijk zal zijn en wat de gevolgen er van zullen
zijn, alsmede of deze regeling algemeen zal kunnen worden
ingevoerd of dat er eerst een overgangstijd noodig zal wezen.
Hieromtrent wordt rapport afgewacht, en eerst daarna zal
overeenkomstig het schrijven van den Minister de verkorte
arbeidsdag worden ingevoerd. Ik kan thans niet meer zeggen,
dan dat er zoo spoedig mogelijk een regeling zal worden ge
troffen, waarbij evenwel rekening zal dienen te worden ge
houden met de eischen, die met name aan het secretarie-
personeel door het publiek plegen te worden gesteld. Juist
ten opzichte van het stadhuis zullen zich allerlei gevallen
voordoen, die noodzaken tot het maken van uitzonderingen op
den strengen regel van den verkorten arbeidsdag en Zondagsrust.
Zoo wilde bijv. onlangs iemand op Zondag zijn pas geviseerd
hebben, daar hij met de boot naar Engeland moest. Hij heeft
zich vervoegd bij den heer Rosier, daarna bij den concierge
Brakel om het gemeentestempel op het stuk te plaatsen en
ten slotte bij mij om den pas te teekenen. Wanneer hier de
8-urige werkdag en Zondagsrust onbeperkt werd ingevoerd,
zou men het van mij wreed vinden, wanneer ik de heeren
Rosier en Brakel buiten hun werktijd aan den arbeid zou
zetten. Op het stadhuis kan het evenwel niet gaan als in het
particulier bedrijf. Als wij ons stipt aan den vastgestelden tijd
hielden, zou men van alle kanten bezwaren hooreri. Alles
moet dus eerst goed worden overwogen.
De heer Planjer. M. d. V. Neemt U mij het niet kwalijk,
dat ik dit heb gevraagd. Ik heb ook geen direct antwoord
gevraagd.
De heer van der Pot. M. d. V. Ik wil slechts tegen spreken,
dat de invoering van den verkorten arbeidstijd eene nieuwe
loonregeling noodig zou maken. Daar is geen sprake van. Het
weekloon blijft, alleen het uurloon moet worden gewijzigd met
het oog op de vergoeding van overuren, en dat is eene zeer
eenvoudige zaak.
De heer Oostdam. M. d. V. Ik acht het niet ondienstig in
de Handelingen van den Raad vast te leggen, op welke wijze
het gemeentebestuur in de moeilijke jaren, die achter ons
liggen, bejegend is geworden door de afdeeling van de Sociaal
Democratische Arbeiders Partij te dezer stede.
Ik put de gegevens daarvoor uit een onverdachte bron,
namelijk uit het Dagblad »Het Volk" en wel uit het verslag,
door dat blad gegeven over het congres van de Sociaal
Democratische Arbeiders Partij.
Ik lees daarin, dat bij eene discussie over het gemeentelijk
program door den voorzitter van de Leidsche afdeeling der
Sociaal Democratische Arbeiders Partij, den heer Mr. van
Eek gezegd is: »Wij hebben tijdens de levensmiddelencrisis
het Gemeentebestuur bestookt met moties en betoogingen,
ook als de schuld lag bij de Rijksregeering".
Deze uiting vond reeds bij het congres weinig instemming,
want het verslag vermeldt »protesten" en de heer Schaper
interrumpeerde: »Dat zal je moeten bezuren, wanneer je zelf
in den Raad komt."
De heer van Eek was echter niet overtuigd van het ver
keerde van zijn inzicht en voerde nog aan: Wij zijn er groot
bij geworden in Leiden."
Met andere woorden, welbewust heeft men hier gedurende
den moeilijken tijd, dien het Gemeentebestuur heeft doorge
maakt, vanwege de Sociaal Democratische Arbeiders Partij
moties en requesten ingestuurd, ook wanneer men wist, dat
dit niet kon baten, omdat de oorzaak van hetgeen afgekeurd
werd, geheel en al lag bij de Rijksregeering. Ik laat hierbij
in het midden in hoeverre de meening omtrent de schuld
der Regeering juist was.
Ik geloof niet, Mijnheer de Voorzitter dat er veel woorden
noodig zijn om eene dergelijke houding der Sociaal Demo
cratische Arbeiders Partij af te keuren. Ik voor mij aarzel
niet, die houding weerzinwekkend te noemen en het minstens
zeer vreemd te vinden, dat men zich in het openbaar nog
op eene dergelijke handelwijze gaat beroemen.
Waar nu het Gemeentebestuur een moeilijken tijd heeft
doorgemaakt; waar wij zien, dat de moeilijkheden welbewust
met minder faire middelen zijn vermeerderd en waar de taak
van het bestuur voor een groot deel rust op de schouders
van den Burgemeester, daar meen ik zoo vrij te mogen zijn,
al ben ik een van de jongere leden van den Raad, om op dit
oogenblik, nu de Voorzitter aan den vooravond staat van zijn
verlof, als de algemeene opinie uit te spreken, dat dit verlof
welverdiend is en den Burgemeester een aangenamen rusttijd
toe te wenschen, waaruit hij weder terugkeert met de on
gerepte kracht die hij noodig zal hebben bij den strijd in den
nieuwen Raad, een strijd, waarbij hij de ordelievende elementen
steeds aan zijn zijde zal vinden. Teekenen van instemming
De Voorzitter. Ik dank den heer Oostdam zeer voor zijne
vriendelijke woorden.
De heer Heemskerk. M. d. V. In aansluiting met de woorden
van den heer Oostdam wil ik hier even mededeelen iets, dat
mij persoonlijk aangaat.
Ik heb indertijd in combinatie met den Leidschen Besturen
bond, als vertegenwoordiger van den Roomsch Katholieken
Volksbond en Christelijker! Besturenbond medegewerkt om
verschillende adressen aan den Raad te zenden, ten doel heb
bende de verbetering in de distributie van de levensmiddelen,
totdat op een zekeren tijd ik eenig conflict heb gekregen
met den Leidschen Besturenbond, omdat deze meende dat
ook de Sociaal Democratische Arbeiders Partij in die combi
natie moest worden opgenomen, waardoor voor mij de zaak
een politiek tintje kreeg en ik bedankte terwillè van de
politiek dergelijke adressen aan den Raad te sturen en eene
dergelijke actie van verbetering in de levensmiddelendistri-
butie te .voeren.
Na betgeen omtrent het congres van de Sociaal Democra
tische Arbeiders Partij door den heer Oostdam is gezegd, heb
ik daarin niet zoo'n onjuist inzicht gehad, dat de Christelijke
en Roomsch Katholieke Vakbonden de opname van die groep
in de combinatie moesten weigeren.
Wij hebben in samenwerking met beide bonden af en toe
aan den Raad gevraagd maatregelen te nemen in het belang
van de bevolking, maar wij hebben ons altijd geplaatst op
het standpunt, dat wij bij den Raad iets moesten voordragen
hetgeen te verwezenlijken was en geen adressen aan den
Raad moesten sturen waarbij andere zaken werden gevraagd,
die eigenlijk bij de Rijksregeering thuis behoorden.
Ik meen deze verklaring in aansluiting met de woorden
van den heer Oostdam te moeten afleggen.
De heer van Romburgh. M. d. V. Zou ik aan Burgemeester
en Wethouders mogen v'ragen, hoe het komt, dat 1.1. Zondag
middag in de Stadsgehoorzaal eene uitvoering met muziek
van de padvinders heeft plaats gehad tegen entrée. Mag ik
hieruit afleiden, dat Burgemeester en Wethouders tegenover
de toepassing der Zondagswet welwillender zijn gestemd dan
vroeger het geval was?
De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders hebben geene
min of meer milde explicatie te geven van de Zondagswet;
zij hebben slechts uit te voeren, wat in de wet staat. Het
betreft hier evenwel eene vergissing. De quaestie is deze:
geïnviteerd waren de ouders van de kinderen. Men wilde
echter nog enkele andere menschen toelaten, maar omdat
de toeloop te groot werd, heeft men, om dien te matigen,
een entrée van 10 cent laten betalen. Het betreft dus niet
eene openbare vermakelijkheid. In dat geval had men het
moeten aanvragen, en dan zouden wij geweigerd hebben. Het
berust dus geheel op eene vergissing.
De heer van Romburgh. Waar men 10 cent entrée heeft
laten betalen, daar is de Zondagswet toch overtreden. Waarom
is er toen geen procesverbaal opgemaakt?
De Voorzitter. Dat staat niet te onzer beoordeeling; het is
een quaestie van de politie.
Burgemeester en Wethouders hebben volgens de Zondags
wet slechts te maken met het vergfmning geven tot het
houden van eene openbare vermakelijkheid, wat alleen mag
gebeuren na afloop van allen kerkdienst. Dit is de eenige
bevoegdheid, die Burgemeester en Wethouders op dit ge
bied bezitten. Burgemeester en Wethouders hebben geen
vergunning gegeven. Bovendien doe ik U opmerken, dat de
Raad Burgemeester en Wethouders hierover niet ter verant
woording kan roepen, omdat deze hiervan aan den Raad geene
verantwoording verschuldigd zijnhet betreft uitvoering van
een Rijkswet.
De heer Huurman. M. d. V. Ik ben niet gewoon bij de
rondvraag het woord te voeren, doch thans zou ik eene vraag
willen doen.
Er bestaat nog altijd eene verordening op het rijden van
23 Mei 1912, het laatst gewijzigd 20 December 1917.
In artikel 23 komt voor, dat het verboden is met motoren
sneller te rijden dan 15 K.M. per uur. Ik geloof niet, dat er
aari deze verordening streng de hand wordt gehouden, men
kan zich iederen dag ergeren aan het woeste rijden door den
bebouwden kom van de gemeente.