1 48
DONDERDAG
1 MEI 1919.
die op zichzelf met de op een oogenblik aanhangige loonrege
ling niet tevreden zijn en wanneer zij daarbij niet kregen
wat zij wenschten, er liever wat bijnemen, in het idee, dat
zich dat gaandeweg wel zal consolideeren.
Maar de heer Wilmer heeft hier een gevaarlijk argument
gebezigd, toen hij met de kopstukken van de linkerzijde in
het debat kwam, want dan kan ik wijzen op een recent voor
beeld, waar het juist andersom is gegaan.
Gisteren heeft in den Haagschen Raad hetzelfde debat plaats
gehad als hier het geval is En daar hebben kopstukken van
de rechterzijde zich geschaard aan den kant van de tegen
standers van den kindertoeslag. De heeren Snoeck Henkemans,
de Wilde en van Vuuren dat zijn, wanneer ik het wel heb
vertegenwoordigers daarvan de drie richtingen van Rechts
hebben zich alle drie tegen dien toeslag verklaard.
Ook het debat,, hier gevoerd, bewijst reeds, dat het niet
gaat om een bepaalde richting en dat men beter doet dat
punt uit te schakelen en de zaak uit een oogpunt van
utiliteit en van eene goede loonregeling te beschouwen en
dan geloof ik, dat het het beste is om dit principe niet te
aanvaarden en vast te houden aan het idee, dat bij de be
trokkenen toch blijkt het leidende beginsel te zijn, dat twee
personen bij hetzelfde werk gelijk betaald moeten worden.
Wanneer men zich niet stelt op het standpunt, dat het
onbillijk is, dat groote gezinnen wat meer zorgep hebben,
kan het zijn, dat daarbij ook, onbewust wellicht, tot uiting
komt de gedachte, dat zij, die het wat moeilijker hebben in
den tijd, dat de kinderen klein zijn, toch altijd daarna, als
zij groot zijn en nog niet zelf een gezin hebben gevormd,
profiteeren van hun verdiensten en het daardoor vaak beter
hebben dan hun lotgenooten, die geen kinderen, bezitten.
De heer Wilmer. M. d. V. Ik merk op, dat ik juist over
politieke richtingen heb gesproken om aan te toonen, dat van
deze kwestie geene politieke richting-kwestie moet worden
gemaakt, juist omdat de schijn is gewekt geworden, dat het
hier eene politieke richting-kwestie betreft. Personen van de
rechterzijde hebben, gelijk hedenavond, zich er hier wel eens
tegen verklaard, maar nog nooit heeft iemand van de linker
zijde hier voorgestemd. Ik heb aangetoond, dat dit in de
Tweede Kamer wel het geval is. De kopstukken .van de
linkerzijde hebben er zich voor verklaard, wat overal in het
land is te constateeren.
De geachte Wethouder heeft gezegd, dat de oppositie van
de betrokkenen is te vreezen. Ik ben daar zoo bang niet voor.
Ik denk aan de oppositie, die men vreesde tengevolge van
de wet-Heemskerk, waardoor aan de openbare onderwijzers
kindertoeslag zou worden gegeven. Toen die wet eenmaal
was aangenomen, heeft men van geene oppositie meer ge
hoord. Bij het ontwerp-de Visser zal weer met dit beginsel
rekening worden gehouden zonder dat er ernstige oppositie
van de zijde der betrokkenen valt te vreezen.
Dat men van zijn kinderen voordeel zou trekken, daarop
mag toch zeer zeker niet voor het veertiende of zestiende
jaar gerekend worden. Daarop mag men niet al* te veel
steunen.
Er is gewezen op het eenzijdige in ons voorstel, omdat
slechts rekening wordt gehouden met de groote gezinnen en
niet met andere behoeften van loontrekkenden. Nu moet eene
algemeene regeling gebaseerd zijn op algemeene verschijn
selen. Men kan wel rekening houden met de grootte van de
gezinnen, maar niet met de particuliere omstandigheden,
waarin de een of ander verkeert. Het hebben van kinderen
is een grondslag voor eene algemeene loonregeling maar niet
bet verzorgen van een vader of moeder.
Ik voorzie wel, dat ons voorstel niet zal worden aange
nomen, maar ik hoop niet, dat ditmaal alle vrijzinnige raads
leden tegen zullen stemmen, wat in geen enkel wetgevend
of verordenend lichaam in den lande het geval is geweest.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van de heeren Briët en Wilmer wordt in
stemming gebracht en verworpen met 16 tegen 6 stemmen.
Tegen stemmen de heeren van Hamel, Bots, van der Lip,
van der Pot, Huurman, Hoogenboom, Fokker, Reimeringer,
Planjer, A. Mulder, Sijtsma, van der Eist, van Romburgh,
Jaeger, Eerdmans en de Boer.
Vóór stemmen de heeren J. P. Mulder, Oostdam, Pera,
Heemskerk, Wilmer en van Tol.
De artikelen 3, 4, 5 en G worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen en de ge-
heele verordening daarna zonder hoofdelijke stemming vast
gesteld. t
De Voorzitter. Nu de verordening is aangenomen, voel ik
mij gedrongen, de Commissie ad hoe zeer te bedanken voor
de groote moeite, die zij zich heeft getroost om deze zaak
voor te bereiden en in den Raad te brengen.
De Commissie heeft daarvoor een omvangrijken arbeid
moeten verrichten, vele vergaderingen moeten houden, allerlei
personen moeten hooren enz. enz., zoodat ik geloof, dat wij
haar daarvoor oprecht dankbaar moeten zijn. Ik meen dan ook
bij het brengen van dien dank uit aller naam te hebben
gesproken. Teekenen van instemming.)
De heer van der Pot. Mag ik namens de Commissie den
Voorzitter voor zijn vriendelijke woorden bedanken en den
Raad voor zijn. instemming?
Ik voeg er dan nog een woord van dank bij aan mijne
medeleden in die Commissie voor de aangename wijze, waarop
wij hebben mogen samenwerken.
Punt b en c van het voorstel van Burgemeester en Wet
houders worden daarop achtereenvolgens zonder beraadslaging
of hoofdelijke stemming aangenomen.
XII. Vaststelling van het 3e suppletoir kohier der plaatse
lijke directe belasting, dienst 1918—1919.
(Zie Ing. St. No. 119.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
De Voorzitter. Wenscht iemand nog iets in het belang
der gemeente ter sprake te brengen?
De heer van Tol. M. d. V. Wij hebben vanmiddag aange
nomen de salarisregeling van de gemeentearbeiders.
Nu heb ik in voorgaande vergaderingen al een paar maal
gewezen op de wenschelijkheid dat de tijdelijke arbeiders
in dit opzicht gelijkgesteld werden met de arbeiders in ge
meentelijken dienst.
Daarop is mij geantwoord, dat dit ter sprake zou worden
gebracht, bij de salarisherziening van de gemeentewerklieden,
maar ik heb daarvan vandaag niets gehoord.
Daarom zou ik nog eens willen vragen of het loon van de
tijdelijke arbeiders niet op de zelfde hoogte kan worden ge
bracht als dat van de gemeentewerklieden en dat voor die
verhooging ook eene terugwerkende kracht zal komen tot
aan het tijdstip, waarop de verhooging voor de gemeente
werklieden is ingegaan.
Iu de bouwvakken bij de gasfabriek werken verschillende
arbeiders als tijdelijke werklieden, die daar reeds 8 a 9 jaar
werkzaam zijn en altijd nog tijdelijk worden genoemd. Die
krijgen ook wel die verhooging, maar altijd eenigen tijd later.
Nu zou ik willen vragen, of zij niet dezelfde voordeelen
als de gemeentearbeiders zouden kunnen krijgen Ik beschouw
die werklieden, die acht jaar daar werkzaam zijn geweest,
niet meer als tijdelijk, maar als vast.
De heer van der Pot. M. d. V. Door mij is niet gezegd,
dat bij de loonregeling van de vaste arbeiders- tegelijk die
van de losse moest worden besproken.
Ik heb slechts dit gezegd, dat het om praktische redenen
moeilijk was, deze regeling vooraf te doen gaan aan de tot
standkoming van de regeling der vaste werklieden. Deze
regeling betreffende het op peil brengen van het salaris der
losse werklieden zal nu zoo spoedig mogelijk ter hand worden
genomen, terwijl wordt overwogen om aan die regeling voor
de bouwvakarbeiders terugwerkende kracht te verleenen tot
aan den datum van ingang van hun collectief contract. De
moeilijkheid is nog wei, dat hun werktijd een andere is,
maar ook deze moeilijkheid zal wel tot eene oplossing zijn
te brengen.
De heer Planjer. M. d. V. Mag ik aan Burgemeester en
Wethouders vragen hoe zij denken over de invoering van den
verkorten arbeidsdag. Wenscht men te wachten met de in
voering daarvan tot de wet ingrijpt? Ik had gedacht, dat deze
kwestie zou zijn geregeld bij de loonregeling. Nu dit niet is
gebeurd, zal bij de invoering van den verkorten arbeidsdag
weer eene loonsherziening moeten plaats hebben.
De Voorzitter. Mag ik U attent maken op hetgeen staat
in art. 37 van het reglement van orde, dat aldus luidt:
»Indien een lid ten aanzien van een onderwerp, hetwelk
vreemd, is aan de orde van den dag, inlichtingen van den
Voorzitter of de Wethouders verlangt, heeft hij tot het doen
der vragen verlof van de vergadering noodig. Wordt dit ver
leend, zoo geeft de Burgemeester of een der Wethouders
aanstonds, of in eene volgende vergadering de verlangde
inlichtingen."
Het wordt meer en meer gewoonte, dat er bij de rondvraag
aan Burgemeester en Wethouders vragen worden gesteld, die
het karakter dragen van een interpellatie. In dat geval be
hoort men verlof te vragen om te interpelleeren.