DONDERDAG 1 MEI 1919.
143
heele corps heeft gehoord, wanneer men het oordcel heelt
gevraagd van die enkele personen.
Ik geloof werkelijk, dat de klassenindeeling voor de agenten
een prikkel is om zich verder te bekwamen en hun best te
doen en dat men dengenen, die dit dan ook inderdaad doen,
geen dienst bewijst, door die indeeling af te schaffen.
In andere plaatsen heeft men de onderscheiding wel opge
heven, maar dat is dikwijls slechts schijnbaar. In Utrecht b.v.
heeft men maar één klasse, maar een groep van hoofdagen
ten, die gelijk te stellen is met de agenten, eerste klasse hier,
en verder een groep brigadiers, die zouden kunnen worden
vergeleken met de Hoofdagenten in Leiden. In Amsterdam
heeft men zoogenaamd ook maar één klasse voor het gros
van het personeel, maar ik weet niet hoeveel rangen daar
wel zijn, van hoofdagenten-posthuishouders, brigadiers, enz.
Het amendement van den heer Sijtsma zou van meer be
teekenis zijn, wanneer bet gros der agenten in de tweede klasse
bleef en er slechts weinigen tot eerste klas werden bevorderd,.
Hier is echter juist het omgekeerde het geval. Na korten tijd'
wordt het, meerendeel der agenten eerste klas; dat men even
wel agent eerste klas zou kunnen worden zonder eenige
bijzondere ambitie te hebben getoond of zonder eenig examen
te hebben afgelegd, mij dunkt, dat dit niet wenschelijk is.
Wanneer de weg werd ingeslagen, dien de heer Sijtsma voor
stelt, dan zou hierdoor mijns inziens veeleer een verkeerde
geest in het corps worden gebracht, terwijl men bovendien
niet moet vergeten, dat de politie er is voor de gemeente,
en niet de gemeente voor de politie. Men mag van de agen
ten toch wei eischen, dat zij hart hebben voor hunne betrek
king en ik zou vreezen, dat de veerkracht zeer zou verslappen,
indien er slechts één klasse bestond.
Nu weet ik wel, dat het van de zijde van de agenten
soms wordt voorgesteld, alsof hier nepotisme en willekeur
heerschen, maar daar stel ik dan tegenover, dat op,ik meen, twee
agenten na, alle agenten tweede klasse bevorderd zijn ge
worden' tot agent eerste klas. Die twee agenten zijn niet
bevorderd, omdat zij geen dienstijver hebben betoond en niet
de geschiktheid bezaten voor agenten eerste klas. Vele
agenten tweede klasse zijn er in.mijn tijd benoemd, die nu
reeds eerste klasse zijn.
In de toelichting van een adres van de afdeeling Leiden
van den Algemeenen Bond van Politiepersoneel in Nederland
van 12 November 1918 wordt gezegd, dat «agenten van politie
vol dienstijver en van onbesproken gedrag worden uitgesloten
om het maximum salaris te bereiken alleen omdat zij
«electueel" minder zijn ontwikkeld als hun jongere collega's."
Het komt mij voor, dat deze toelichting zelf al een reden
kon zijn om een examen te handhaven of intestellen. De
agenten toch moeten goed met de pen kunnen omgaan en
er mag, gezien de aangehaalde woorden, m. i. wel wat meer
intellectueele ontwikkeling worden geëischt.
Ik zou den heer Sijtsma dan ook willen raden zijn amende
ment in te trekken, omdat, naar mijn meening, de aanneming
er van ongewenscht is. Ik zeg dit niet zoozeer uit voorliefde
voor den hestaanden toestand, dan wel omdat ik het tegen
woordige systeem toch nog beter vind, dan wat de heer
Sijtsma voorstelt.
Hetgeen ik hier boven omtrent de politie zeide, geldt in
het algemeen ook voor de brugwachters. Ook zij moeten men-
schen zijn, die met het publiek weten om te gaan.
Ik weet wel, dat vrijwel iedereen een brug open en dicht
kan draaien, maar handig en tactvol met het publiek omgaan
is niet iets, wat iedere beginneling kan. De beteekenis van
het optreden tegenover het publiek moet men ook bij de be
trekking van brugwachter allerminst onderschatten. Het komt
mij daarom beter voor, dat men ook ten opzichte van de
brugwachters de bestaande indeeling handhaaft.
Bij andere arbeiders bestaat immers een dergelijk verschil in
rang evenzeer. Wanneer iemand als monteur bij de gasfabriek
wil komen, kan hij aanvangen als hulp-monteur en dan verder
opklimmen tot monteur, monteur-eerste klasse en hoofdmon
teur. Daar zit dan toch ook een zekere rang- of klasse-indee-
ling in.
Ook zijn Burgemeester en Wethouders, evenals ik, er niet
voor, dat er een vast aantal agenten en brugwachters eerste
klasse zal zijn. Wanneer de agenten en de brugwachters
toonen daarvoor in aanmerking te komen, vinden wij het
aangenaam dat er velen in de eerste klasse worden geplaatst.
Dat hebben wij in de stukken reeds te kennen gegeven.
Op grond van dit een en ander moet ik de aanneming van
het amendement van den heer Sijtsma ten zeerste ontraden.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb eene nadere toelichting
van mijn voorstel nagelaten om de zaak aan eene stemming
over te laten ten einde den Raad niet te lang meer op te houden.
Maar nu U hier het amendement heeft bestreden, zou ik toch
een enkel woord daarover willen zeggen.
De Voorziter. Ik heb Uw amendement alleen bestreden ten
einde het standpunt vari Burgemeester en Wethouders nog
eens uiteen te zetten.
De heer Sijtsma. Juist, Mijnheer de Voorzitter, maar nu
zou ik toch gaarne een en ander ter wederlegging van het
geen U gezegd hebt in het midden willen brengen. Wij hadden
evengoed onmiddellijk kunnen stemmen, maar nu U de lichtzijde
als het ware van Uw voorstel naar voren hebt gebracht, meen
ik de lichtzijde van mijn nota nog even onder de aandacht
te brengen.
U hebt gesproken over een soort despotisme... Daaromtrent
wil ik dit zeggen. Wanneer er waren verlichte despoten dan
was het despotisme misschien de beste regeenngsvorm, maar
verlichte despoten zijn er nu eenmaal niet, omdat het ook
gewone menschen zijn. Wanneer de overheid kon zorgen dat
overal, waar rangen zijn, altijd de meest geschikte personen
in een hoogeren rang werden geplaatst, zou dat zeker een
heel goede toestand zijn. Maar wij weten dat het zoo niet
is en hebben dikwijls gezien, dat de besten werden gepasseerd
en daarom wordt er bij de arbeiders en ambtenaren zooveel
mogelijk op aangestuurd om die klassen te doen verdwijnen.
Mijnheer de Voorzitter. U hebt als het hoofd van de Politie op
dit punt zeker meer ervaring, maar mijn ondervinding als Raads
lid, daar ik dikwijls met de politie heb omgegaan, is, dat er
nooit meer ontevredenheid wordt veroorzaakt dan juist door
dit klassestelsel. Vandaag geldt het examen als een motief om
iemand in de eerste klasse te brengen en morgen weder iets
anders. Ik spreek hier maar tegelijk over de brugwachters,
want ook daar gelden de zelfde bezwaren. Pan heeft men
weder als maatstaf van bevordering aangenomen anciënniteit
en dan weder een ander beginsel. De menschen weten zelf
soms niet, waarom zij in een andere klasse overgaan of wei den
gepasseerd. Doch wat is hierbij het geval? De persoon, die
hier over moet oordeelen, althans den meesten invloed er op
uitoefent, is de onmiddellijke chef en wat kan daaruit voor
komen? Wanneer de ondergeschikten bij hun chef in een
goed blaadje staan, worden zij voor een verhooging allicht
voorgedragen. Daardoor ontstaat nu juist die ontevredenheid
en houdt men niet een goeden geest in het corps. Er is niets
dat menschen rneer hindert dan onrecht en verongelijking.
Voor den schijn daarvan zelfs behoort men zich te wachten.
Wanneer men wist, dat men steeds billijk werd beoordeeld,
dan zou er geen bezwaar zijn, maar dit is uitgesloten. Het
zijn immers personen, die het moeten beoordeelen, en deze
hebben hun sympathieën en antipathieën.
Dat de eene vereeniging er voor is en de andere niet, dat
wist ik niet eens. Dat'kan mij ook niet schelen. Het is mij
niet te doen een vereeniging al of niet aangenaam te zijn.
Waar het klassestelsel op andere gebieden zooveel mogelijk
wordt tegengegaan, moeten wij dat.niet behouden waar het
personen geldt, van wie ongeveer hetzelfde wordt geëischt.
Want wat het werk aangaat: ik heb telkens tot zelfs inden
laatsten tijd opgemerkt, dat er op 'een verantwoordelijken
post evengoed een tweede klasse agent staat geplaatst als
een eerste klasse man. Zij doen dus hetzelfde wer k in doorsnee.
Bij de brugwachters komt dat nog meer uit. Daar doen
zij altijd precies hetzelfde werk.
Als hoofdargument bezigt de directeur daar, dat men bij
wijze van straf iemand terug moet kunnen zetten.
Straffen is weieens noodig, doch daarvoor mag men geen
klassen scheppen. Men kan op een andere wijze ook straffen.
In het Reglement regelende de rechtspositie worden genoeg
straffen aangegeven alsschorsen, loon inhouden enz. U zegt,
dat er bij andere takken van dienst ook verschillende klassen
zijn. In het praeadvies spreekt U van een stalknecht bij den
reinigingsdienst en aan het slachthuis, die verschillend worden
beloond enz. Toegegeven, doch in zulke gevallen is er ook
wezenlijk verschil in arbeidsprestatie. Nu begrijp ik bovendien
niet, hoe, wanneer men op andere plaatsen het zonder klasse
stelsel kan stellen, waarom dit dan ook hier niet zou kunnen
Waar wij dien weg ook op gaan in andere takken van dienst,
daar moeten wij hier dienzelfden weg bewandelen. Ik hand
haaf daarom mijn voorstel.
De Voorzitter. Ik geloof niet, dat wat U zegt, juist is. Het
zou inderdaad mooi zijn, wanneer men geheel zonder aanzien
des persoons kon oordeelen, doch bij eene promotie kan dit
moeilijk het geval zijn. Om te beslissen of iemand ter secretarie
in aanmerking zal komen voor .eene hoogere betrekking moet
men toch over hem kunnen oordeelen, dat is nu eenmaal al
tijd zoo. Verder heb ik geene vergelijking gemaakt tusschen
een stalknecht bij de reiniging en een bij het slachthuis. Ik
heb dit bedoeld: Iemand wordt b.v. aangenomen als monteur.
Nu blijkt hij zoo bekwaam te zijn, dat hij in eene hoogere groep
kan worden geplaatst. Ik zie niet in, wat voor bezwaar er
tegen zou kunnen bestaan, dat zoo iemand, hoewel in eene
hoogere klasse geplaatst, toch het zelfde werk blijft verrichten
als te voren. Dit komt immers vaak voor. Iemand kpmt hier
b.v. als commies eerste klasse. Nu toont hij zooveel-dienst-
oo
l