142 DONDERDAG 1 MEI 1919. ontsmetter en de hoofdmagazijnmeester. Slechts om bijzondere redenen zijn enkelen van die hoofdleden in groep vijf ge plaatst; men mag hieruit evenwel niet de consequentie trekken, dat al wie »hoofd" is, behoort tot groep vijf. Bij den straatmaker heeft men te doen met een grensgeval. De Commissie ad hoe stelde voor, de straatmakers te plaatsen in de vijfde groep. Burgemeester en Wethouders hebben op advies van den Directeur van Gemeentewerken, die er in zag het maken van eene scheeve verhouding, de straatmakers teruggebracht tot groep vier. Het is hier evenwel niet slechts de kwestie van het recht van het spel, maar wel degelijk ook van de knikkers, want behalve, dat er een standaardloon wordt uitbetaald, wordt ook het tanefloon eenigszins vast gesteld evenredig aan het standaardloon. Hoewel ik nu mede zal gaan met het voorstel van Burge meester en Wethouders, zal ik voor mij het toch niet al te erg betreuren, wanneer de straatmakers blijven in groep vijf. Het is gewenscht er nog de aandacht op te vestigen, dat waar ik de kosten heb genoemd van dit amendement, men er wel op moet letten, dat wanneer alleen niet het middelste gedeelte van het amendement van Tol wordt aangenomen maar het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dat dan de totale kosten aanmerkelijk hooger zullen zijn dan wanneer alleen het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen. Ik zeg dit ter vermijding van den schijn, dat men door het amendement van de heeren van Tol en Heemskerk aan te nemen de gemeente zou bevoordeelen. De beraadslaging wordt gesloten. Het gewijzigde amendement van den heer Planjer wordtin stemming gebracht en verworpen met '14 tegen 12 stemmen. Tegen stemmen de heeren van Hamel, Bots, van der Lip, van der Pot, Timp, Hoogenboom, Fokker, Reimeringer, A. Mulder, Sijtsma, Wilmer, Jaeger, Eerdmans en Briët. Vóór stemmen de heeren J-. P. Mulder, üostdam, Boot, Huurman, Pera, Heemskerk, Planjer, van der Eist, van Rom- burgh, van Tol, Zwiers en de Boer. Het amendement sub a van de heeren van Tol en Heems kerk, daarop in stemming gebracht, wordt verworpen met 15 tegen 11 stemmen. Tegen stemmen de heeren van Hamel, van der Lip, van der Pot, Huurman, Hoogenboom, Fokker, Reimeringer, Plan jer, A. Mulder, van der Eist, van Romburgh, Jaeger, Eerd mans, de Boer en Briët. Vóór stemmen de heeren Bots, J. P. Mulder, Oostdam, Boot, Timp, Pera, Heemskerk, Sijtsma, Wilmer, van Tol en Zwiers. De "Voorzitter. Dan breng ik nu in stemming het amen dement sub b van de heeren van Tol en Heemskerk om den kleermaker, loodgieter, schilder, schoenmaker, smid, stoffeer der en tuinman eerste klasse te brengen in de vierde groep. Zonder deze stemming te willen beïnvloeden, vestig ik er nog even uitdrukkelijk de aandacht op, dat, wanneer dat wordt aangenomen, het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om de geheele derde groep te verhoogen, daarmede verval len is. Het amendement sub b van de heeren van Tol en Heems kerk, daarop in stemming gebracht, wordt verworpen met 23 tegen 3 stemmen. Tegen stemmen de heeren van Hamel, Bots, J. P. Mulder, van der Lip. Boot, van der Pot, Timp, Huurman, Pera, Hoo genboom, Fokker, Reimeringer, Planjer, A. Mulder, Sijtsma, Wilmer, van der Eist, van Romburgh, Jaeger, Eerdmans, Zwiers, de Boer en Briët. Vóór stemmen de heeren Oostdam, Heemskerk en van Tol. De heer van der Pot. Ik weet niet, of de heeren van Tol en Heemskerk hun laatste amendement handhaven, of dat zij het intrekken, omdat het eigenlijk practischer is de straat makers apart te nemen. Naar mijne meening is het nu niet logisch meer om het amendement ten aanzien van den Hoofdschilder, Hoofdsmid en Hoofdtuinman te handhaven. Dan zou men een afstand tusschen de werklieden zonder en met dat »hoofd" krijgen van twee groepen, die heelemaal ligt buiten het systeem van de regeling. Dus wanneer de heeren hun amendement, wat be treft die drie groepen van arbeiders, intrekken, komen zij aldus parallel te loopen met het andere amendement en zou den wij daarover alleen kunnen stemmen. Wanneer de heeren dat niet doen, zou ik den Raad aan bevelen om hun amendement niet aan te nemen, en dan kan over de straatmakers nog apart gestemd worden. Het amendement sub c van de heeren van Tol en Heems kerk wordt in stemming gebracht en verworpen met 23 tegen 3 stemmen. Tegen stemmen de heeren van Hamel, Bots, J. P. Mulder, van der Lip, Boot, van der Pot, Timp, Huurman, Pera, Hooge- bnom, Fokker. Reimeringer, Planjer, A. Mulder, Sijtsma, Wilmer, van der Élst, van Romburgh, Jaeger, Eerdmans, Zwiers, de Boer en Briët. Vóór stemmen de heeren Oostdam, Heemskerk en van Tol. Het amendement van de heeren Huurman, J. P. Mulder en van Romburgh, vervolgens in stemming gebracht, wordt aangenomen met 23 tegen 3 stemmen. Vóór stemmen de heeren Bots, J. P. Mulder, Boot, Timp, Huurman, Pera, Hoogenboom, Fokker, Reimeringer, Planjer, A. Mulder, Sijtsma, Wilmer, van der Eist, van Romburgh, Jaeger, Eerdmans, Zwiers, de Boer, Briët, Oostdam, Heemskerk en van Tol. Tegen stemmen de heeren van Hamel, van der Lip en van der Pot. Staat A van artikel 1, zooals die door Burgemeester en Wet houders is gewijzigd en door aanneming van het amendement- Huurman c. s. geamendeerd, wordt hierop zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. (De heer van Gruting had tijdens de beraadslaging de ver gadering verlaten). Beraadslaging over staat B. De Voorzitter. Door den heer Sijtsma is een amendement ingediend om in Staat B te lezen: Agent: minimum salaris f 23.— per week, minimum salaris: f 30.'per week met zeven één-jaarlijksche verhoogingen van f 1.—- per week;' Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Een enkel woord ter bestrijding van het amendement van den heer Sijtsma. De Sijtsma vindt, dat, waar agenten en brugwachters eerste en tweede klasse het zelfde werk verrichten, zij ook een zelfde salaris moeten ontvangen. Dit is in het algemeen niet juist. Een agent eerste klasse heeft een meer verantwoordelijke betrekking dan een agent tweede klasse. Daarenboven moet ook de Commissaris of de Inspecteur van Politie, als hij een opdracht geeft om een verantwoorde lijke post in te nemen, wel degelijk rekening houden met de kennis van den betrokken agent. Hij zal dan veel eerder iemand kiezen met ervaring en een langduriger» dienst, die dus ge toond heeft daarvoor berekend te zijn, dan een ander, van wien dat niet gezegd kan worden. Het voorstel van den heer Sijtsma zou nog te verdedigen zijn, wanneer er bij de politie eene opleiding bestond, zooals bij timmerlieden en schilders, gelijk de heer van Tol opmerkte. In de toekomst zal dit, wanneer er eene politieschool komt, ook wel het geval zijn, maar op het oogenblik komen de agenten, na reeds hier of daar eene betrekking bekleed te hebben, of ook voor het eerst, in dienst bij de politie te Leiden en krijgen dus hunne opleiding, terwijl zij doel uitmaken van het corps.. Nu moet er echter een prikkel bestaan, waardoor men zijn werk goed blijft doen. Wanneer men als agent opklimt en in 7 jaar zijn maximum bereikt, zonder dat ooit gevraagd wordt of men zijn best doet, zonder dat een examen of een ander bewijs van ontwikkeling wordt geëischt, dan bereikt iedereen het maximum, zonder dat de prikkel bestaat, om zijn betrek king zoo goed en zoo ijverig mogelijk te vervullen. Dit nu acht ik niet wenschelijk. De heer Sijtsma zegt in zijn nota, dat de meerderheid der politieagenten de door hem voorgestelde regeling zoo gaarne tot stand zou zien komen en dat dit zoo'n goeden geest in het corps zou brengen. Ik meen dit te moeten bestrijden. Ik wil gaarne aannemen, dat de heer Sijtsma, als hij hierover met enkele bestuursleden van een der beide vereenigingen heeft gesproken, tot die conclusie komt. Maar dan zou ik daar tegen aan kunnen voeren, dat de andere politievereeniging op zijn voorstel niet zoo gesteld is en wel degelijk tegen de afschaffing van het klassenstelsel opkomt. Ik geloof, dat wanneer men het den agenten le klasse vroeg, een groot gedeelte van hen tegen het klassenstelsel geen bezwaar zou hebben. Maar men mag de communis opinio van het geheele corps niet verwarren met de vastgestelde opinie, die het bestuur van een vakvereeniging nu eenmaal moet hebben. Men kan volstrekt niet zeggen, dat men het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 18