130
DONDERDAG 1 MEI 1919.
allermeest is voor het vruchtbaar werken van het georgani
seerd overleg noodig het bereiken van een zeker standpunt
aan de zijde der werknemers. De heer van Hettinga Tromp
drukt zich aldus uit:
j&Het is .allereerst noodig, dat de organisaties ten volle ook
medeverantwoordelijkheid voor de goede werking van hun
dienst aanvaarden, zich dus op hetzelfde standpunt plaatsen
als de directeur, n.l. te zijn vertrouwensman van de gemeen
schap, die den dienst ten bate dier gemeenschap behoort te
leiden, waarbij op de rechtmatige belangen van het personeel
behoort te worden gelet. Die belangen kunnen dan zoowel de
directeuren als het personeel zelf ieder van eigen gezichts
punt uit belichten, maar men behoort zich eensgezind van
streven te gevoelen. Stelt de organisatie van het personeel
zich echter daadwerkelijk op het standpunt dat het dienst
belang niet ook haar zaak doch alleen die van den directeur
is en" dat het daarentegen haar taak slechts is alle verbete
ringen voor te staan, die zij voor het geheele personeel of
voor welke groep of welke personen ook, op den directeur
kan veroveren, dan drijft zij dezen laatste in een stelling van
verweer en schakelt zij zich zelve feitelijk als deel van het
bestuursorgaan, bevoegd tot het nemen van beslissingen, uit."
Daarin zit zeer veel juists. Als georganiseerd overleg vrucht
baar zal werken, is noodig van den kant der werknemers eene
zekere neiging om met de belangen, door de andere zijde
bepleit, voldoende rekening te houden, waaraan dan ten grond
slag moet liggen eene zekere waardeering van dat standpunt,
althans op zijn minst het begrip dat ook de vertegenwoordiger
van de overheid van de te behandelen materie nog wel eenig ver
stand kan hebben, ook al ziet hij de dingen anders dan de zich
vaak in een uiterst klein kringetje bewegende lagere ambtenaar.
En wanneer ik nu hoor, dat er in de toekomst gestreefd behoort
te worden naar georganiseerd overleg, dan wil ik als mijne
thans opgedane ervaring mededeelen, dat de werklieden-orga
nisaties voor dat overleg rijper zijn dan verschillende ambte
naren-organisaties. Wanneer ik in de courant, kort nadat het
voor-ontwerp van de Commissie ad boe toegezonden was aan
de organisaties, een stuk lees van den Voorzitter van een der
organisaties, waarin op zeer laatdunkende wijze over dat ont
werp wordt gesproken, waaruit blijkt ik laat nu daar de
wijze, waarop dit is geschied dat de schrijver van dat stuk
nog niet eens begrijpt, dat dat ontwerp, dat noch aan den
Raad noch zelfs aan Burgemeester en Wethouders bekend
was, uit de aard der zaak een vertrouwelijk karakter droeg,
in dien zin dat er wel met de organisaties over mocht, worden
gesproken, maar het natuurlijk geen pas gaf daarover in het
publiek te gaan schrijven; wanneer ik verder let op de brieven,
zooals ze ontvangen zijn van die zelfde zijde, waaruit ik niet zal
aanhalen en die ik zelfs niet zal qualificeeren, maar waarin
bijvoorbeeld gedreigd wordt met wanhoopsdaden en dergelijke
dingen meer, dan komt het mij voor, dat daar nog volkomen
ontbreekt de basis die noodig is om tot een vruchtbaar ge
organiseerd overleg te komen.
Het komt mij voor, dat, wanneer men die richting op wil,
ook de organisaties zelf zich wel eens ernstig mogen afvragen,
of dat nu werkelijk de geschikte personen zijn om uit hun
naam aan dat overleg deel te nermm.
Ik heb dit nu gezegd terwijl ik niet weet of het nog deze
Raad of de volgende zal zijn, die met die zaken ernstig reke
ning zal hebben te houden, maar dan zal in elk geval, dunkt
mij, ook de ervaring, door ons opgedaan in zake dat overleg
met de organisaties, bouwstof leveren voor de daaromtrent te
treffen regeling.
Na dit te hebben gezegd rest mij nog eene enkele opmer
king en wel naar aanleiding van hetgeen de heer Heemskerk
heeft gezegd.
De heer Heemskerk heeft vooral gewezen op het niet ge
noeg vooruitgaan van enkele catagorieën en ook op een in
het algemeen te laag minimumloon.
Wat betreft het niet genoeg vooruitgaan van enkele cate
gorieën, geloof ik dat hieraan met eene kleine wijziging, die
Burgemeester en Wethouders, zich voorstellen nog in hun
voorstel aan te brengen en waai op ik straks terugkom, kan
worden tegemoet gekomen. Er is inderdaad in de verschillende
adressen, die zijn ingekomen, op gewezen en terecht, dat ten
aanzien van enkele groepen een niet voldoende vooruitgang
in bet. voorstel van de Commissie plaats had. Maar er is een
geschikte weg, die dat kan oplossen.
Wat de heer Heemskerk echter overigens heeft gezegd over
de te lage loonen in vergelijking met de arbeiders in het
vrije bedrijf, dat berust op een verkeerde basis.
Hij heeft gesproken vari het uurloon dat berust op een 60-
uiigeweek, die over het algemeen bij onze gemeente al niet
meer bestaat, en binnen betrekkelijk korten tijd geheel tot
het verleden zal behooren. Wij moeten hier dus niet gaan
vergelijken het uurloon in onze bedrijven met het uurloon
in de bedrijven, die een veel kortere arbeidsweek hebben,
want dan komt men tot een verkeerde vergelijking.
Maar er moet worden vergeleken hetgeen werkelijk het
weeksalaris is, of, wanneer men van uurloon wil spreken, moet
rekening worden gehouden met het uurloon, dat binnen korten
tijd zal komen en wanneer men dat doet, is er inderdaad voor
buitengewone ontevredenheid met deze regeling geen reden.
Het uurloon voor de laagste groep ad 19.80 zal dan
worden bij een 45-urige werkweek 44 cent en de overige
uur loonen stijg» n dan naar evenredigheid. Naar mijne meening
is dat nu wel niet buitensporig hoog en er zijn zeker ge-
meent.» n die vei der gaan, dat wil ik gaarne toegeven, maar
ik moet er op wijzen, dat het zeker ook niet aan den lagen
kant is en dat Leiden de vergelijking met het gemiddelde
loon bij gemeenten door deze regeling zeer wel zal kunnen
doorstaan.
Wanneer wij bijvooi beeld de nieuwe regeling van Dordrecht
zien, hoe daar het gemiddelde loon in de laagste klasse slechts
15 cent hooger is dan hier en vernemen, dat in Utrecht nog
zeer onlangs eene salarisregeling tot stand is gekomen met
een minimumloon van de laagste groep van 20.70 zonder
per iodieke vei hoogingen, dat is dus 30 cent lager dan het
gemiddelde loon van onze laagste groep, dan geloof ik, dat
wij, gézien den financiëelen toestand van Leiden, met deze
regeling voor den dag mogen komen. En al wekt het geen
onverdeelde collectieve bevrediging, dan komt het mij toch
voor, dat de bevrediging individueel voldoende kan worden
geacht.
Er zijn eenige vergelijkingen gemaakt. Ik wil nog deze ver
gelijking maken. De vorige Commissie ad hoc is begonnen voor
te stellen in 1917 althans in haar toelichting erkent zij, dat
zij had willen voorstellen een loon van 12.een loon
dat toen het bestaande loon in die laagste groep moet hebben
overtroffen, hoeveel laat ik in het midden, maar in elk geval
was toen die 12.van dien aard, dat alle categorieën van
die laagste groep daarmede reeds waren vooruitgegaan. Het
is door de Commissie later gebracht op 12,60 en toen heb
ben Burgemeester' en Wethouders het nog verhoogd tot ƒ13.20.
Nu wor dt door ons voorgesteld te geven in diezelfde groep
ƒ19.80 en dan neem ik nog aan het minimumloon, niet eens
het gemiddelde. Dat is 21 of juist 75% meer dan 12.—.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
Beraadslaging over art. 1, luidende:
»De staten A, B, C en D, bedoeld in art. 2 van bovenge
noemde verordening worden nader gewijzigd, zoodat zij thans
luiden als volgt