184
DONDERDAG 1 MEI 1919.
De algemeene wenschen, door de werldiedenorganisatics
geuit, kan men verdeelen in drie groepen, ten eerste wat
betreft de grootte van het loon, ten tweede wat betreft de
duur der periodieke verhoogingen, en ten derde wat betreft
de inkrimping van de verschillende klassen. Wat de laatste
twee soorten wenschen aangaat, zijn de organisaties vrijwel
tevreden gesteld. Het aantal klassen is teruggebracht van 7
op 5. Dit heeft wel de algemeene tevredenheid opgewekt,
eveneens als het terugbrengen van den duur der periodieke
verhoogingen van twee op een jaar.
Nu wat betreft het bedrag van het loon. Daarover wil ik
nog iets zeggen.
Ook wat dat aangaat, had ik verondersteld, dat bij de
moderne arbeidersorganisaties eenige tevredenheid zou zijn
geuit Wat toch zijn de feiten? Oorspronkelijk hebben die
arbeidersorganisaties zelf een minimum loon gevraagd in de
laagste klasse van 21 en nu is bij de ingediende voor
stellen het gemiddelde loon in de laagste klasse f 21. Dus
dat is niet zoo'n groote afwijking.
Maar er is meer, wat mij heeft doen gelooven, dat er eenige
tevredenheid omtrent, het bedrag zou worden kenbaar ge
maakt. Ik deel met goedvinden van den voorzitter van de
Commisie mede dat wij een onderhout! hebben gehad met
een van de leiders van de moderne arbeidsorganisaties. Toen
was het voorstel om het minimumloon in de laagste klasse
te brengen op 18.60. Er werd naar aanleiding daarvan
gezegd, dat men daarvoor wel dankbaar was, maar niet vol
daan. Men wees ons op andere gemeenten en als voorbeelden
werden het eerst genoemd Baarn en Dordrecht. Ik kan mij
voorstellen dat deze plaatsen het eerst genoemd werden,
omdat daar vooral de moderne organisatie veel leden telt en
men daar geen of zeer zwakke afdeelingen van de Roomsch-
Katholieke of Christelijke organisaties aantreft. Er werd ten
aanzien van Baarn gezegd, dat dit wel eene rijke plaats was,
maar dat dit voorbeeld toch in Leiden, al was men arm,
moest worden nagevolgd. Daar dan was het loon in de laagste
klasse f 20 tot 22.50. Nu dacht ik, dat wij met een voor
stel van f 19.80 tot f 22.20, dat is met zoo'n klein verschil
met Baarn, wel eenige aanspraak hadden kunnen maken op
tevredenheid.
Ook werd door den voorzitter van dezelfde organisatie
Dordrecht genoemd. Daar, werd ons gezegd, waar onze orga
nisatie mooie resultaten heeft bereikt, is het minimum
loon f 20.25 en het maxium is f 22.05, dusnog iets
minder zelfs, wat het maximum betreft, dan hetgeen wij nu
voorstellen. Met deze cijfers voor oogen, gehoord bij de beraad -
slagingen met de leiders van de moderne organisatie, houd
ik "het er voor, dat men met onze voorstellen tevreden had
kunnen zijn.
De wenschen aangaande het bedrag van de Roomsch-
Katholieke en de Christelijke organisaties zijn veel hooger.
Het komt mij voor, dat deze het standpunt- innemen, dat de
duurte nog zal toenemen, althans niet zal verminderen. Mocht
de ondervinding dat waarmaken en hier mag ik wel
spreken namens mijne geestverwanten dan zullen wij de
eersten zijn om weer opnieuw eene verhooging te willen toe
kennen. Ik ben er van overtuigd, dat Leiden gezien de
financiëele positie, waarin het verkeert de uiterste zuinig
heid moet betrachten, behalve echter op de loonen. De loonen
mogen daaronder niet lijden. Wij moeten in het vervolg op
andere zaken meer dan tot dusverre ik zonder mijzelf
niet uit de uiterste zuinigheid betrachten.
Mijnheer de Voorzitter. Ik wil nog een woord over de
houding van de ambtenaren in het midden brengen. Er heeft
naar aanleiding van een brief, die ik als secretaris aan de
samenwerkende organisaties van de ambtenaren heb gestuurd,
een bericht gestaan in het Leidsch Dagblad van 8 April en
dat bericht Mijnheer de Voorzitter, ik aarzel niet het uit
te spreken is absoluut onjuist. Ik durf zelfs zeggen, dat
de zaak daarin bewust verkeerd is voorgesteld. Er is aan de
Commissie ad hoe op 26 Maart door de ambtenaars-organi
saties het verzoek gericht om alsnog bij de beraadslagingen
van die commissie tegenwoordig te mogen zijn. Toen heb ik
geantwoord, dat in dat stadium, waarin de behandeling op
dat oogenblik verkeerde, een verder onderhoud met de orga
nisaties de Commissie niet. nuttig voorkwam, maar dat zij
aan de schriftelijk toegezonden en mondeling toegelichte
mededeelingen de grootste aandacht had geschonken en nog
zou schenken.
Toen verscheen in het Leidsch Dagblad de mededeeling:
»De Commissie ad hoe zond bericht, dat zij het nut van over
leg met de betrokken organisaties niet inziet," terwijl ik had
geschreven, dat in het stadium, waarin de onderhandelingen
verkeerden, overleg niet verder wenschelijk werd geoordeeld,
maar dat getracht zou worden, van het gepleegde overleg de
grootst mogelijke vruchten te trekken. Ik geloof dan ook niet,,
dat men langer vertrouwen zal kunnen schenken aan leiders
der organisaties, die bewust zulk een verkeerden uitleg geven
aan de handelingen van personen, die tot taak hebben, zoo
goed mogelijk de verschillende salarissen te regelen. Ik hoop
dan ook, dat deze mededeeling de oogen van de georgani-
seerden zal openen en dat men zich niet langer achter zulke
leiders zal scharen.
Ik wil evenwel erkennen, dat, al is er overleg met de
organisaties gepleegd, dit overleg vollediger had kunnen zijn
geweest. Wanneer eene dergelijke commissie weer zal hebben
te arbeiden, dan zal zij zich hebben te plaatsen op den grond
slag van georganiseerd overleg en zal men, van het begin af
aan. de vertegenwoordigers der organisaties moeten hooren.
Ik heb, toen de Commissie haar werk begon, dit ook niet zoo
ingezien. De praktijk heeft mij evenwel bewezen, dat dit het
juiste standpunt is, dat er zooveel mogelijk overleg moet
worden gepleegd.
De heer Heemskerk. M. d. V. Het doet mij genoegen, dat
de leden van de Commissie tot het inzicht zijn gekomen, dat
er meer overleg had moeten worden gepleegd. Ik heb maanden
geleden er reeds op aangedrongen, dat er overleg zou worden
gepleegd met de bestaande organisaties. Waar dit thans niet
voldoende heelt plaats gehad, daar onderschrijf ik volkomen
den wensch van den heer Wilmer, dat bij eene volgende ge
legenheid dit overleg zal plaats hebben, opdat wij verlost
worden van dien stroom van adressen, waarin steeds meer
wordt gevraagd dan door de Commissie wordt voorgesteld.
Ik begrijp, dat het niet mogelijk is, noch voor deze Commissie,
noch voor iemand anders om het iedereen naar den zin te
maken. Men zal altijd ontevredenen houden, rnaar ik zou er
toch prijs op stellen, dat zooveel mogelijk de ontevredenheid
wordt voorkomen. xMet een enkel woord is er door verschil
lende sprekers op gewezen, dat de leiders der organisaties
hebben aangedrongen op hooger loon dan door de Commissie
is voorgesteld, wat wegens de financiëele omstandigheden der
gemeente niet mogelijk zou zijn; ik begiijp volkomen, dat de
eene gemeente heel wat beter dan eene andere tot Wmsver-
hooging zal kunnen overgaan Toch zou ik eene loonsverhooging
niet willen laten afstuiten op de financieële omstandigheden
der gemeente, wanneer hierdoor een goed loon aan de werk
lieden zou kunnen worden uitbetaald. Wanneer Wij moeten
bezuinigen, dan moet men het maar ergens anders op vinden,
maar er mag zeker niet worden bezuinigd ten koste van hen,
die werkelijk niet met een lager loon zullen kunnen volstaan,
want wanneer wij het beginsel aannemen, dat ten aanzien
van de loonen moet worden gezien naar de draagkracht van
de gemeente, zou dat mijns inziens gezocht moeten worden in
de hoogere loonen en niet als rem gebezigd moeten worden
ten aanzien van de lagere salarissen. Het zou beter gevonden
kunnen worden op bedragen van f 7000.en hooger, dan
op loonen van f 1100.of f 1000.
De heer Briët heeft met een erkel woord aangevoerd, dat
de ar beiders door deze voorgestelde regeling ten aanzien van
groep één in zeer gunstige positie verkeeren. in aanmerking
genomen hun collega's in het vrije bedrijf. Ik wil volkomen
toegeven,dat, waardatzijn zoogenaamde ongeschoolde arbeiders,
menschen zonder eenige bepaalde vakkennis, deze niet in zoo'n
hoogst ongunstige positie verkeeren. Maar iets anders is het
ten opzichte van de volgende groepen. Daar vindt men de
groepen, waarin de vakarbeiders onder zijn gebracht. Dat zijn
menschen, die weder iets hooger staan dan de ongeschoolde
arbeider en die heeft de Commissie in dit geval achtergesteld
bij de loonen die in het vrije bedrijf worden uitgekeerd.
De heer Briët. Welke bedrijven?
De heer Heemskerk. Ik wijs op timmerlieden en metse
laars, grondwerkers, loodgieters en dergelijke.
De heer Briët. In hoeverre worden zij achtergesteld?
De heer Heemskerk. Ik wil tegelijkertijd hiermede te kennen
geven dat, Waar ik zeg, dat de vaklieden achtergesteld zijn
bij hen, die in het vrije bedrijf werkzaam zijn
De heer Briét. Toon het aan!
De heer Heemskerk. Ik kom er nog op terug. Ik herhaal
dus, dat wanneer ik zeg, dat de vaklieden zijn achtergesteld
bij de anderen in de vrije bedrijven, dat ik dan niet in de
gedachte kan verkeeren van de Commissie, die meent dat zij
met eene dergelijke regeling van de loonen genoeg heeft ge
daan in het belang van de arbeiders, waar met de aanhan
gige salarisregeling de schijn was opgewekt, dat deze salaris
regeling, waarbij weggecijferd zou worden de duurtetoeslag,
eene aanmerkelijke verbetering van hun positie medebracht.
Wanneer ik dan zie, dat die loonen wel is waar iets zijn
vooruitgegaan, maar -waarmede aan den anderen kant de
duurtetoeslag vervallen is, geloof ik niet, dat die loonen
noemenswaard vooruitgegaan zijn, in elk geval niet zooals de
verwachting was gewekt.