DONDERDAG 24 APRIL 1919.
119
er inderdaad maatschappelijke bezwaren aan verbonden, om
zoovelen vrij te laten, die bezwaren toch lichter zijn te tellen
dan de heer Eerdmans het doet voorkomen, omdat de loon
stijging in den laatsten tijd het aantal inkomens, dat nu nog
blijft beneden de f 650, tot een gering percentage moet
hebben teruggebracht.
Hiermede meen ik de verschillende sprekers te hebben be
antwoord en ik kan niet anders eindigen dan met de hoop
uit te spreken, dat men dit voorstel zal aanvaarden, een
voorstel dat mij voorkomt billijk te zijn, omdat het den be
lastingdruk billijker en rechtvaardiger verdeelt onder de in
gezetenen dan de bestaande verordening en dat dus, naar ik
meen, in het belang is van de gemeente.
De heer Reimeringer. M. d. V. Ik geloof dat er een mis
verstand bestaat tusschen den geachten Wethouder en mij.
Het is niet de zaak, of die verordening van te voren gedrukt
was, maar dat bij vorige gelegenheden overleg is gepleegd
tusschen Burgemeester en Wethouders en de Commissie van
Financiën, vóórdat aan de leden de stukken gedrukt waren
toegezonden. Toen heeft er overleg tusschen Burgemeester en
Wethouders en de Commissie plaats gehad en zijn er ver
schillende amendementen ingediend en geruimen tijd daarna
zijn pas de stukken bij den Raad ingekomen.
Ik geef toe, dat den vorigen keer bij de eerste invoering
van de progressie de zaak veel omvangrijker is geweest, maar
toen is de zaak voorbereid in overleg met- en met medewerking
van de Commissie van Financiën, voordat de gedrukte stukken
den Raad bereikten.
De heer van der Pot schudt het hoofd. Wij zullen dan
maar zeggen, dat wij elkaar niet kunnen overtuigen.
Mijnheer de Voorzitter. Het is zeer gemakkelijk, wanneer
men op een theoretisch standpunt staat en tevens heel aan
genaam om deze verordening te verdedigen. Dat weet ik en
ik geloof dat de heer Eerdmans en ik die taak gaarne op ons
hadden genomen, maar wij moeten die zaak practisch nagaan.
En dan blijf ik er bij, wanneer ik zie, dat er boven de 10.000
slechts een 192 aanslagen zijn, dat ik praktisch deze regeling
niet in het belang van de gemeente acht. Wanneer dat getal
1100 of 1200 was, zou ik er mee mede kunnen gaan. Het is niet
om de progressie, dat ik het voorstel bestrijd, maar om de
praktische gevolgen daarvan, die mijn inziens voor de gemeente
noodlottig zullen zijn.
De heer Eerdmans. M. d. V. Het is blijkbaar, dat de Wet
houder en ik een verschillend standpunt innemen omtrent de
beoordeeling van de stukken, die ons zijn overgelegd. Hij meent,
dat de hoofdzaak voor de beoordeeling van de stukken hierop
neerkomt, dat wij hebben de gegevens over wat van een zeker
inkomen zal worden geheven en dat wij naar aanleiding daar
van kunnen beoordeelen of het bedrag dat als belasting wordt
geheven, billijk is of niet. Maar nu is mijn inzicht in deze
zaak, dat wij dit niet zoo in abstracto kunnen doen, maar dat
wij er rekening mede hebben te houden, dat, wie hier woont
burger van Leiden is en dat wij de vraag hebben te stellen:
wat is de verhouding van de belasting, die wordt opgelegd
ten opzichte van niet zijn inkomen, maar ten opzichte van
hetgeen het inkomen van de gemeente is. Ik zie zoo iemand
dus niet afzonderlijk, maar als deel van het geheel. Ik heb
gezegd, dat ik om een amendement te kunnen indienen moest
weten hoeveel door de verschillende klassen wordt opgebracht.
Nu zegt U: gij behoeft geen amendement in te dienen, maar
gij kunt volstaan met eene motie. Dat is toch evenwel eene
moeilijke kwestie, want de verantwoordelijkheid voor de be
slissing, die wij staan'te nemen, rust op den geheelen Raad.
Volgens de wet wordt de belasting van de burgerij geheven
krachtens raadsbesluit. Straks zal er bij meerderheid van
stemmen moeten worden uitgemaakt of het voorstel van
Burgemeester en Wethouders zal worden aangenomen of niet.
Ieder onzer draagt daarvoor derhalve de verantwoordelijkheid.
Nu vind ik de moeilijkheid hierin, dat door Burgemeester eri
Wethouders wordt gezegd: de verantwoordelijkheid kunt gij
niet dragen, want gij kunt het niet narekenen. Daarom had
ik gaarne gehad, dat er meerdere gegevens waren verstrekt
geworden om mij een oordeel te kunnen vormen. Dat de
geachte Wethouder bezwaar maakt mijne becijfering als juist
te beschouwen, dat kan ik mij begrijpen. Ik heb er mij zelf
ook over verbaasd, maar de gegevens, welke ik bezit, geven
aan, dat er f 110.000.minder zou worden ontvangen. Die
mindere ontvangst ten gevolge van vermindering van de be
lasting in de laagste klassen heeft tengevolge, dat dit bedrag
door de hoogere klassen moet worden betaald. Nu heeft de
geachte Wethouder niet gezegd, hoe groot dat bedrag volgens
zijne berekening wel zou zijn. Kunt dat wellicht ook noe
men? Mijne becijfering berust hierop, dat ik met elkander
heb vermenigvuldigd het aantal personen in iedere klasse
met het aangeslagen bedrag. Al die bedragen heb ik toen
bij elkander geteld en toen ben ik gekomen tot een bedrag
van 110.000.—. Wanneer U zegt, dat er niet 192 maar
213 -j- 28 forensen zijn met een inkomen boven de f 10000.
dan zou dit met zich brengen, dat de wijze van dekking, door
mij voorgesteld, nog eerder zou kunnen geschieden. U zegt
de lasten zullen nog zwaarder worden, evenwel niet zwaarder
dan door U is voorgesteld. Op het oogenblik wordt betaald
7.8 °/o. Wanneer men hierbij 2 voegt dan komt men tot
9.8, terwijl door Burgemeester en Wethouders wordt voor
gesteld eene belasting van 11, 12, 13 en 13.18%. Wanneer
mijne berekening juist is, dan is de Uwe niet juist; is de
Uwe juist, dan is de mijne foutief. Wij tasten in den blinde,
want wij hebben geen gegevens. Ik zal dan ook gehoor geven
aan Uw wenk, want het zou weinig nut hebben weer te
gaan betoogen, dat dit stelsel minder gepast is, en een motie
indiènen tot intrekking van het voorstel van Burgemeester
en Wethouders.
De heer van der Pot. M. d. V. Ik kan kort zijn. Den heer
Reimeringer moet ik wederom antwoorden, dat hij zich wer
kelijk vergist, wanneer hij meent, dat het plegen van overleg
van de Commissie met Burgemeester en Wethouders vroeger
op eene andere wijze is geschied, dan ook nu door mij was
beoogd. Er was eerst een voorstel van Burgemeester en Wet
houders en toen dit voorstel reeds bij den Raad bekend was,
is door de Commissie met Burgemeester en Wethouders over
leg gepleegd. Dit heeft toen geleid tot het indienen van tal
van amendementen, en die zijn daarop grootendeels door
Burgemeester en Wethouders overgenomen, waarvan wederom
schriftelijk aan den Raad mededeeling is gedaan.
Dus precies op dezelfde wijze had het nu ook kunnen ge
beuren, indien de Commissie van Financiën had gewenscht,
dat deze zaak met mij nogeens mondeling was overlegd.
De heer Reimeringer. Wij hadden maar één dag.
De heer van der Pot. De tijd was kort, maar wanneer de
Commissie dat had gewenscht, hadden wij de behandeling
van dit voorstel nog kunnen uitstellen, indien het advies van
de Commissie daartoe aanleiding had gegeven. Wanneer zij
gekomen was met andere wenschen en ideeën, was er geen
bezwaar geweest, waar de volgende week weder zal worden
vergaderd, om dan de zaak te behandelen. Ik voor mij zou
het niet wenschelijk hebben gevonden, omdat de volgende
week eene andere belangrijke aangelegenheid zal worden be
handeld, maar wanneer de aard van het advies daartoe aan
leiding had gegeven, zou ik mij daartegen eventueel niet
hebben verzet.
De heer Eerdmans is weder teruggekomen op het ontbreken
van de gegevens, die hij meende noodig te hebben en hij heeft
nogmaals gezegd, dat hij die bij het indienen van een amen
dement noodig zou hebben gehad. Dat heb ik in eersten
termijn al toegegeven; wanneer hij dat had gewild, had hij
de gegevens omtrent het aantal der aangeslagenen zeer zeker
noodig gehad. Maar ik kan niet inzien, welk een buitengewoon
bezwaar het is geweest, dat die gegevens niet in de Lees
kamer ter visie hebben gelegen, waar de heer Eerdmans op
zijn eerste verzoek op het bureau van den Controleur van
Financiën direct die gegevens heeft verkregen. Bovendien,
indien de Commissie mij tot overleg had uitgenoodigd, had ik
die ook bij dat overleg kunnen verstrekken, omdat zij ook in
mijn bezit waren.
Ik blijf er echter bij, dat in eene dergelijke aangelegenheid
van technischen aard het moeilijk is voor den Raad om met
uitgewerkte amendementen te komen. Een dergelijk amende
ment zou toch ook door Burgemeester en Wethouders moeten
worden beoordeeld. Burgemeester en Wethouders zijn in de
eerste plaats voor het financiëel beheer verantwoordelijk en
moeten weten of in een dergelijk voorstel de zaak niet toe
valligerwijze ongunstiger of gunstiger wordt voorgesteld dan
zij is. Er zou iets over het hoofd kunnen zijn gezien, dat bij
nader onderzoek voor den dag zou kunnen komen. En het
wil mij voorkomen, dat bij de becijfering, die de heer Eerd
mans heeft gemaakt, het niet anders mogelijk is, dan dat
daarbij iets over het hoofd is gezien. Het lijkt mij onmoge
lijk, dat eene hoogere heffing in de hoogste klasse van 2°/0
in deze tot eenzelfde resultaat kan leiden. Wanneer dat zoo
was, zouden wij bij de heffing, zooals-Burgemeester en Wet
houders die voorstellen, veel te veel krijgen. Dat zou wel
niets geven, want dan wordt het vermenigvuldigingscijfer
lager, dus de belastingbetalers zouden daardoor niet worden
geschaad, maar ik herhaal,, ik kan niet aannemen, dat die
berekening juist is; ik kan niet aannemen, dat de 200
aangeslagenen boven de f 10000 met eene heffing van 2% meer,
goed kunnen maken, wat wij hier aan belastbaar inkomen
prijs geven.
Nu heb ik nog een vraag van den heer Zwiers vergeten te
beantwoorden. De heer Zwiers heeft gevraagd, of men wel
op den duur met deze opbrengst zou kunnen volstaan, waar
volgens dit voorstel hetzelfde totaalbedrag zal worden bereikt,
en in verband met de vrees, dat op den duur meer zal