DONDERDAG
21 APRIL 1910.
115
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zal niet diep op dit vraag
stuk ingaan. Ik geloof dat ik dat wel kan toevertrouwen aan
den geachten Wethouder, die straks het onderweip princi
pieel zal bespreken en de bestrijders van het voorstel van
repliek zal dienen.
Maar ik wil toch een andere toon laten hooren. Ik wil hier
namelijk mijn sympathie uitspreken met dit voorstel en ik
hoop, dat het zal worden aangenomen.
De heer Eerdmaris beeft er voornamelijk op gewezen, dat
wij hier enkele menschen met veel geld zwaar zullen treffen.
Maar dan vergeet hij in de eerste plaats, dat dit voorstel uit
twee gedeelten bestaat.
Wij zullen in de eerste plaats krijgen eene vermeerdering
van aftrek van het noodzakelijk levensonderhoud.
Ook hij zal dit zeer zeker eene groote verbetering achten.
Wanneer ik zie, dat in gemeenten, kleiner dan Leiden, wordt
afgetrokken 400.600.dan zal ieder moeten erkennen,
dat het niet aangaat, dat de getallen f 300.en f 400.
hier blijven bestaan. Daarom zou de heer Eerdmans dat ge-
gedeelte van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
in elk geval van harte hebben moeten toejuichen. Ik zou
zeils willen voorstellen, dat bedrag nog wat te verhoogen,
voor zoover het ongehuwden aangaat, want bet is toch wel
wat erg, om iemand met een inkomen van 450.te gaan
belasten. Voor dit bedrag kr ijgt hij nauwelijks onderdak. Dan
heeft de heer Eerdmans gezegd; er is reeds progressie, want
die meer inkomen heeft, betaalt meer belasting. De geachte
Wethouder heeft toen geïnterrumpeerd en gezegd dat is geen
progressie maar eene proportioneele verhooging. De heer Eerd
mans zou toch zeker niet willen, dat de kleine inkomens
evenveel moesten betalen als de groote. Nu beweert de heer
Eerdmans, dat dit voorstel voor de gemeente noodlottige ge
volgen zal hebben. Ik voor mij geloof juist, dat het handhaven
van het tegenwoordige stelsel voor de gemeente noodlottig
zal worden. Men heeft er op gewezen, dat dit stelsel eerst
dagteekent sedert het vorig jaar. Dat is niet juist. De degressie
is reeds jaren geleden ingevoerd, maar er is het vorig jaar
eene wijziging in gebracht. Wij moeten meer geld hebben.
Nu zegt de heer Reimeringer: dan moet men maar niet
zooveel uitgeven. De heeren werken daartoe anders zelf ook
mede. Ik zou dit met voorbeelden kunnen aantoonen. Waar
krijgen wij het geld vandaan, dat wij meer moeten hebben?
Dat kan niet anders dan door een voorstel als door Burge
meester en Wethouders is gedaan. Dat geschiedt niet alleen
in groote, maar ook in kleine plaatsen, onder andere in Katwijk,
waar een voorstel is gedaan gelijk aan dat van Burgemeester
en Wethouders. Men zal den druk nu leggen op de inkomens
van 4000.f 10000.Handhaaft men het tegenwoordig
systeem, dan worden gedrukt de inkomens van f 800.
f 4000.terwijl deze thans wat worden verminderd. Men
schen met een inkomen van f 800.f 4000.kunnen de
stad niet verlaten en nu zal de last, die zij hebben te betalen
zoo zwaar worden, dat het voor den Raad onverantwoordelijk
zou wezen, hun dien last op te leggen. Het is een feit, dat
eene belasting naar draagkracht de eenig juiste is. Nu kan
het waar zijn, dat er onder degenen met een inkomen van
4000.f 10000.zijn, die minder goed de vermeerde
ring van de belasting zullen kunnen dragen, maar zij zullen
het toch altijd nog beter kunnen doen dan menschen met
minder inkomen, dié thans het zwaarst worden getroffen.
De degressie werkt tot even boven de 2000 en dan treedt
de verhooging in. Wanneer er gezegd wordt, dat wanneer dit
voorstel wordt aangenomen, de menschen met een groot in
komen de gemeente zullen gaan verlaten, dan zeg ik, dat
wij het daar maar op moeten wagen.
Nu zijn wij nog niet bezig met een progressie, die de hooge in
komens drukt, maar nn loopen de menschen met heel veel geld
de gemeente al uit. De heer Eerdmans heeft pas iemand met
een gruot inkomen genoemd, die al jaren de gemeente heeft
verlaten. Die heeft dat niet gedaan omdat hij bang was voor
progressie, maar misschien is hij weggetrokken, omdat het
hem hier niet beviel. Maar juist dergelijke menschen, die hun
industrie hier hebben, die hier arbeiders betrekken, waarvoor
de gemeente maar zorgen moet, dat er allerlei zaken, als
onderwijs en dergelijke zijn, die moesten zooveel ver
antwoordelijkheidsgevoel bezitten, dat zij niet wegtrekken
uit de gemeente, waar zij hun geld verdienen en die
gemeente niet voor de lasten van hunne arbeiders laten
opdraaien.
Ik zal het. hierbij laten. Ik vertrouw aan den Wethouder
wel toe, dat hij de heeren, die tegen het voorstel hebben ge
sproken, zal beantwoorden.
Ik geloof dat men een verkeerde politiek volgt, wanneer
men het bestaande belastingstelsel bestendigt en alzoo een
druk legt op de middenstanders en de arbeiders, die dien
druk niet langer kunnen dragen.
De heer Pera. M. d. V. Het vaststellen van eene regeling
voor de heffing van belasting, is mijns inziens geen aangename
taak, want het komt meestal hierop neer, dat de inkomsten
vergroot moeten worden.
Nu wordt er gezegd, dat juist de laatste regeling van zoo
korten datum is en dat de tijden veranderd zijn, maar juist
op die veranderde tijden moet gewezen worden. Dan meen
ik, dat bij de nu voorgestelde regeling op den voorgrond staat,
dat de lagere inkomens zooveel mogelijk moeten worden ont
last, zoodat de behoeften van dergelijke gezinnen eenigszins
worden verlicht. Dat ligt geheel in den geest des tijds. Alles
drijft in die richting en -dat Leiden aan die handeling zal
kunnen ontkomen, geloof ik niet en ik meen dat het juist is,
dat wij een voorstel hebben gekregen, dat in die richting werkt.
Nu kan men over dat voorstel van Burgemeester en Wet
houders allerlei beschouwingen houden. Men weet nog niet
wat gedaan moet worden. Bepaalde voorstellen, die een beteren
weg aanwijzen zijn niet voor den dag gekomen en dan wordt
er in dat verband gezegd, dat men de gegevens daartoe mist.
Maar dan komt het mij voor, dat het niet zoo moeielijk
moest wezen, wanneer men zich een gedachte had gevormd
van de voorgestelde regeling, om zich daartoe de noodige
gegevens te verschaffen, die dan naar men meent tot eene
beter doel kunnen leiden.
De progessieve belasting baseert vooral op het feit, dat de
hoogere inkomens meer kunnen betalen naar evenredigheid
dan de kleinere.
De heer Sijtsma merkte zoo pas op, dat de verhooging eerst
met de 4000.haar intrede zal doen. Zal een dergelijk
inkomen dan beter in staat zijn om meer te betalen? Het kan
best gebeuren, dat iemand met een inkomen van 2000.
gemakkelijker aan zijn verplichting voldoet, dan een ander
met een inkomen van 4000.
Alles hangt maar af van de wijze, waarop men zijn levens
wijze heeft ingericht eri van de eischen, die men aan zijn
leven stelt. Nu mag men zeggen: ik maak hierop aanspraak
vanwege mijne positie, ik stel er tegenover, dat Rijk en gemeente
moeten ontvangen, wat zij noodig hebben om de zaak in stand
te houden. Ieder, die in staat is, hiertoe bij te dragen, heeft
tot plicht hierop te letten. Dit voor oogen houdende, ziet men
het voorstel van Burgemeester en Wethouders van meer prak
tische zijde en behoeft men er geene theoretische beschouwingen
over te gaan houden. Of de voorgestelde regeling onverbeterlijk
is, dat laat ik in het midden. Wanneer iemand eene verbetering
kan aanwijzen, dat hij het doe, want het beste lijkt ons. Dat
evenwel het voorstel van Burgemeester en Wethouders ligt
in de richting, waarin de toestanden zich in onzen tijd bewegen,
dat is onwedersprekelijk. Zoolang men dan ook met geen
beter voorstel komt, zal ik mijne stem geven aan het voorstel
van Burgemeester en Wethouders.
Dat vooral voor de grootere inkomens de druk zwaarder
wordt, is niet te ontkennen. De vraag is bij mij: wat moet
hiervoor worden gemist? In het leven staat toch op den voor
grond, dat men zich behoorlijk kan voorzien van het noodige
voor levensonderhoud, voedsel, kleederen, huisvesting enz.
Wanneer men aan het leven hoogere eischen gaat stellen,
dan is de grens niet te bepalen. Ik heb dit meermalen uit
gesproken en het heelt mij getroffen, dat, toen ik eens wees
op een inkomen van f 10000.met een flinke vrije woning,
men mij antwoordde: met zulk een inkomen behoeft men
nog geen kromme sprongen te maken. Ik geloof, dat alles
afhangt van wat men als levenseisch stelt. Wanneer men
aan het Rijk en aan de gemeente geeft, wat zij noodig hebben
en men genoeg overhoudt om goed te kunnen leven, dan
kan men mijns inziens tevreden zijn.
Ik kan mij dan ook geheel vereenigen met het voorstel van
Burgemeester en Wethouders en zal er mijne stem aan geven.
De heer Zwiers. M. d. V. Na hetgeen reeds gesproken is,
Iran ik met een kort woord volstaan. De hoofdzaak, waar het
om gaat, is de schaal. Het overige is meer een toegift waar
voor we dankbaar zijn, maar waarover geen kwesties loopen.
Toch zijn ook daarin belangrijke punten. In de eerste plaats
de verhooging van het onbelastbaar minimum, dat wel een
van de dankbaarste punten van het voorstel is, omdat de
juistheid hiervan door alle raadsleden wordt aanvaard. Wij
zijn allen dankbaar voor de verbetering, hierdoor aangebracht.
Daardoor is ook in de richting, waarin de heer Sijtsma
gaarne zag gestuurd, weer een stap gezet, n.l. in de richting
van versterkte progressie. De heer Sijtsma wil in ons tegen
woordig systeem nog maar steeds geen progressie zien; nog
heden weer heeft hij zich zoo uitgelaten, alsof Leiden geen pro
gressie kent. Nog dezen middag heeft hij weer het beginsel van
progressie aan ons belastingstelsel ontzegd, en dat betreur
ik, omdat het naar buiten een geheel verkeerden indruk ves
tigt. Wij hebben wel degelijk een progressie, maar die men
te onzaliger ure degressie heeft genoemd. Of men echter van
den weg tusschen Apeldoorn en Deventer zegt: links ligt
hooger dan rechts" of wel»rechts ligt lager dan links",
daarmee drukt men precies hetzelfde uit. Want het is en
blijft een stijging van de lagere zijde naar de hoogere toe,