120
DONDERDAG 24 APRIL 1919.
moeten worden gevraagd van de ingezetenen, vraagt hij of dit
niet zal leiden tot een te zwaren druk voor de hoogere kiassen.
Mijnheer de Voorzitter. Dat is moeilijk te beantwoorden
en ik kan niet in de toekomst zien, maar wanneer ik naga op
het oogenblik, welke bijzondere uitgaven in dezen tijd de
gemeente heeft, dan komt het mij toch voor, dat wij wel
mogen aannemen, dat met een opbr engst van het kohier van
ongeveer een millioen, bij een gelijk blijvend belastbaar
inkomen het maximum ten naaste bij zal zijn bereikt en dat
als het hooger wordt, dit zal worden opgewogen, doordat de
levensstandaard en dus het belastbaar' inkomen ook weer
hooger zijn geworden. Op het oogenblik wordt dit millioen
geheven van een belastbaar inkomen van 15 millioen. Ik
meen niet te optimistisch tè zijn, wanneer ik zeg, niet te
gelooven, dat het vermenigvuldigingscijfer in de naaste toe
komst boven 1 zal behoeven te komen.
Wanneer ik nog een enkel argument mag noemen voorde
billijkheid van de schaal, dan zou het dit zijn: wanneer
men inziet kolom 5 van bijlage 1 dan ziet men, dat de eerste
f 600.volkomen vrij worden gesteld van het betalen van
belasting. Wanneer iemand een inkomen heeft van 650.
dan moet hij van die eerste nreerdere 50.betalen 3,25.
Dit bedrag is toch inderdaad niet zoo laag. Nu moet men van
iedere volgende 50.telkens betalen 2^ cent meer. Iemand
met een inkomen van 700.moet derhalve betalen 3,25 -j-
3,275, iemand met 750.3,25 -j- 3,27° 3,30, enz.,
terwijl van geen enkel bedrag van 50.al is het inkomen
ook 100000.meer wordt geheven dan 6,775. Nu vraag
ik: is, zulk eene belasting onbillijk te noemen voor de hoogere
inkomens, in vergelijking met wat de lagere inkomens hebben
te betalen? Ik moet zeggen: neen. Wat de praktische gevol
gen van het voorstel van Burgemeester en Wethouders zullen
zijn, dat is op het oogenblik niet te voorspellen, maar wat de
billijkheid betreft, geloof ik niet, dat het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders redelijke grenzen overschrijdt ten
nadeele van de hooge inkomens.
De heer Eerdmans. M. d. V. Tot besluit van de algemeene
beschouwingen wil ik gevolg geven aan den wenk van den
geachten Wethouder en eene motie indienen van den vol
genden inhoud
»De Raad van oordeel, dat de voorgestelde wijze van heffen
veen te zwaren druk legt op de middelmatige inkomens,
«noodigt Burgemeesters en Wethouders uit, eene regeling te
»ontwerpen, die aan dit bezwaar tegemoet komt."
De heer van der Pot. M. d. V. Ik geloof, dat het zeer
bezwaarlijk zal zijn voor Burgemeester en Wethouders eene
becijfering te gaan maken op de basis van deze motie. W an
neer de heer Eerdmans niet meer preciseert, wat hij onder
middelmatige inkomens verstaat, bijv. de inkomens tusschen
4000 en 10000, dan is zijne motie voor Burgemeester
en Wethouders niet uitvoerbaar. Ik zou het dus op prijs
stellen, wanneer de heer Eerdmans zijne bedoeling wat beter
verduidelijkte.
De Voorzitter. Mijne Heeren. Ik heb de volgende motie
van den heer Eerdmans ontvangen:
»De Raad van oordeel, dat de voorgestelde wijze van heffen
een te zwaren druk legt op de middelmatige inkomens van
3600.— tot 9000.noodigt Burgemeester en Wethou
ders uit eene regeling te ontwerpen, die aan dit bezwaar
tegemoet komt."
Aangezien deze motie voldoende wordt ondersteund maakt
zij een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Eerdmans. M. d. V. Ik heb straks in eersten ter
mijn sprekende bij de algemeene beschouwingen als mijn
gevoelen te kennen gegeven, dat voor de inkomens die ik op
het oog heb, de belastingdruk in de toekomst zeer zwaar
zou zijn, omdat daarop ook zou neerkomen eene groote ver
meerdering van de Rijksbelastingen en vooral de Personeele
belasting in die kringen zeer zwaar zal drukken, en nu
komt het mij voor, dat het niet te doen is om eene regeling
te trelfen zonder dat de geheele schaal wordt herzien en die
geheele herziening van de schaal zal volgens mijne meening
ook reeds moeten aanvangen beneden de 3600.—, maar
omdat de Wethouder zelf reeds daarvoor vermindering heeft
voorgeslagen, weet ik, dat er in die kringen vermindering
van druk voor die inkomens bestaat.
Nu ben ik niet instaat, omdat ik geen gegevens heb, eene
schaal te ontwerpen, die voldoet aan datgene, wat ik zou
wenschen en die toch rekening houdt met den wensch om
het percentage, dat wordt betaald voor deze inkomens niet
hooger op te voeren. Ik geloof, dat op het oogenblik het
maximum bereikt is en wanneer wij dat in het oog houden
moet het mogelijk zijn door eene eenigszins andere groepee
ring der getallen te komen tot een uitkomst, die rekening
houdt met het feit, dat op het oogenblik voor de middelbare
inkomens de druk zoo groot is, omdat in die kringen de
levensomstandigheden zooveel zwaarder drukken dan in andere
categorieën het geval is. Vandaar dat ik een uitspraak in
dezen zin zeer zou toejuichen.
De heer van der Pot.-Wanneer de motie mocht worden
aangenomen, zal natuurlijk worden nagegaan in hoeverre iets
kan worden gedaan om aan de uitspraak van die motie ge
volg te geven. Maar reeds op het eerste gezicht zou ik zeggen,
dat eene andere schaal, die dezelfde opbrengst moet geven,
maar de inkomens van f 3600.tot 9000.— moet ver
lichten in plaats van bezwaren, absoluut alleen mogelijk is
met eene vermeerdering van druk beneden de 3600.en
boven de ƒ9000.Wij kunnen hetzelfde bereiken door met de
progressie te eindigen ongeveer bij het punt waar de heer
Eerdmans wil beginnen, door dan niet verder te gaan. Dan
krijgen wij een totale opbrengst van het kohier, die vermin
derd is met hetgeen men aau het meerdere van die hoogere
inkomens verliest. Maar dan zal het vermenigvuldigingscijfer
in plaats van één, één komma zóóveel moeten zijn. Dan zat
de winst in de lagere klassen worden omgezet in een ver
lies, in een meerderen druk. Tenslotte moet toch hetgeen
aan den eenen kant voor de belastingbetalers wordt gewonnen
aan den anderen kant worden verloren. En nu kan het
schijnen of het een heele mooie regeling is, wanneer men
alles beneden de 9600.verlicht, maar men staat prak
tisch voor het feit, dat hetgeen men zoodoende prijsgeeft,
langs een anderen weg weder moet worden gevonden. Om nu
dat alleen te vinden op de inkomens boven de 9000.zou
ik bijna zeggen, dat onmogelijk is. Het kan niet met het oog
op de Gemeentewet om de progressie zoover op te voeren,
dat men op die manier inderdaad het te kort inhaalt.
Maar gesteld, dat het mogelijk zou zijn dien druk alleen
daar te leggen, dan zou men daar een percentage krijgen,
waarvan de heeren Eerdmans en Reimeringer de eersten
zouden zijn om van om te vallen.
Het percentage zou dan misschien wel 20 worden. Op die
manier komt men er niet. Ik acht het voorstel van den heer
Eerdmans dan ook praktisch onuitvoerbaar, tenzij het een
meerderen druk beoogt ook beneden 3600.
De heer Eerdmans. M. d. V. Ik kan den geachten Wet
houder niet toestemmen, gezien het groot aantal inkomens
onder de 3600.en het geringe aantal aarigeslagenen met
een hooger inkomen. Door een andere schaalverdeeling geloof
ik, dat men toch wel het zelfde zou kunnen bereiken. Dan
moet men niet beginnen met l/», maar met bv. 3/4. Dit kan
een verschil geven, dat ten goede komt aan de geheele lijn
van berekening. Ik kan er niet over oordeelen, omdat ik de
verschillende verhoudingen niet ken, maar gij kent die ook
niet. Dit weet ik wel, dat het aantal inkomens beneden de
3600.— veel grooter is dan het aantal inkomens daarboven.
Hoe hooger de inkomens zijn, hoe meer het aantal daarvan
afneemt. De verhouding is daar geheel anders als bij de
inkomens onder de 3600.—. Een klein verschil in heffing
op die inkomens moet van groote uitwerking zijn tegenover
wat die hoogere inkomens zullen hebben te betalen. Ik
begrijp daarom niet, waarom het noodig is, dat, waar voor
velen de lasten zeer weinig zouden worden verhoogd, al de
druk moet worden gelegd op enkelen, die toch reeds uiter
mate zijn belast.
De heer van der Pot. M. d. V. De heer Eerdmans aan
vaardt nu als consequentie van zijn voorstel, dat, wanneer
men de inkomens van 3600.— tot 9000.minder belast,
de lagere inkomens zwaarder belast zullen moeten worden.
Ik geloof evenwel, dat men op die wijze zal komen tot eene
verzwaring van druk, die moeilijk is te accepteeren. De heer
Eerdmans zegt, dat men kan beginnen met s/4 70 in plaats
van met 1/s°/a van de eerste klasse te hefïen; dat komt dus
neer op ƒ4.875 in plaats van ƒ3.25. Ik heb berekend wat het
gevolg zou zijn, wanneer men begon met ƒ4.— in plaats van met
3.25. Het gevolg zou dan zijn, dat reeds bij een zuiver, inkomen
van 1600.eene verzwaring van druk zou plaats hebben. Dus
van 1600.tot ƒ3600.wordt de druk verzwaard, wanneer
althans de verhooging blijft plaats hebben met 21/* cent per
50.Wanneer men omhoog gaat met 2 cent, dan wordt
de verhouding weer een andere. Men kan ten slotte allerhande
schalen opzetten, maar zal evenwel niet kunnen bereiken, wat
de heer Eerdmans wenscht, dan door de lagere klassen ook
belangrijk in druk te verzwaren.
De heer Pera. M. d. V. Ik hoor met eenige verbazing en
schrik de wenschen door den heer Eerdmans geuit en ik
zou den heeren ernstig aan willen raden, dien weg niet op
te gaan.
Bij de algemeene beschouwingen heb ik het ook al reeds