86
i.i do state,i B e.i C ten opzichte vau de agenten \an politie
en brugwachtets gemaakt is, niet.
Afschaffing der klassen zou alle energie dooden en hoogst
onbillijk zijn tegenover degenen, die meer geschikt en be
kwaam zijn, dan de overigen. Wij gelooven dan ook niet,
dat bij de agenten en brugwachters eene communis opinio
bestaat, dat tot nivelleering in deze moet worden overgegaan.
Een bezwaar hiervan is ook, dat het dan niet meer moge
lijk zou zijn een agent van politie en een brugwachter, die
in zijne meer verantwoordelijke functie moeilijk gehandhaafd
kan worden, tot den lageren rang terug te stellen, zoodat
bv. bij grove nalatigheid of gebrek aan den noodigen dienst
ijver direct tot ontslag zou moeten worden besloten. Thans
kan eene terugstelling een heilzamen invloed op den betrok
kene hebben.
Aan het klassenstelsel kan o. i. slechts één nadeel verbon
den zijn, n.l. indien men angstvallig vasthoudt aan een be
paalde verhouding tusschen het aantal agenten en brug
wachters 2e klasse en le klasse. In de laatste jaren is echter
het aantal plaatsen voor de Ie klasse reeds geleidelijk uit
gebreid, terwijl er bij ons College en bij den Burgemeester
ook geen enkel bezwaar tegen bestaat nog een stapje verder
te gaan en in het algemeen na een zekeren diensttijd en bij
gebleken voldoende geschiktheid en bekwaamheid voor de
hoogere klasse tot bevordering over te gaan, ook al bestaat
er in die hoogere klasse niet juist eene vacature.
Ten slotte nog een enkel woord over de jaarwedde van den
Commissaris van Politie.
Ingevolge Kouinklijk Besluit van 15 Januari 1919 is deze
vastgesteld op 360Ó.met 3 driejaarlijksche verhoogingen
van f 300.—, alzoo tot een maximum vau f 4500.—.
Nu bij aanneming van de voorstellen der commissie ad hoe
de traktementen van de verschillende hoofdambtenaren weder
om verhooging zullen ondergaan, lijkt het ons alleszins rationeel,
dat ook de jaarwedde van den Commissaris van Politie wordt
herzien en evenals ten opzichte van den Burgemeester, den
Secretaris en den Ontvanger is geschied, gelijk wordt gesteld
met de regeling, die in de gemeente Dordrecht geldt.
In die gemeente geniet de Commissaris van Politie thans
een traktement van f 4000,— met 4 tweejaarlijksche ver-
hoogiugen van ƒ250.—alzoo tot een maximum van ƒ5000.
benevens als waterschout een emolument van f 150.—
per jaar. Overeenkomstig het voorstel van den Burgemeester
zoudeu wij de wedde van den Commissaris van Politie alhier
daarom gebracht willen zien op 4200.tot f 5200.(4
tweejaarlij ksche verhoogingen van 250.
Het bovenstaande samenvattende geven wij U mitsdien in
overweging
a. over te gaan tot vaststelling v^n de door de Commissie
ad hoc in zake de salarieering der ambtenaren in dienst
der gemeente Leiden overgelegde oritwerp-verordening. hou
dende nadere wijziging van de verordening van 31 Januari
1918 (Gem. Blad no. 3), betreffende de wedden van ambtenaren
in dienst der gemeente Leiden, gewijzigd bij verordening van
14 November 1918 (Gem.Blad no. 44), evenwel met dien ver
stande, dat:
1°. in Staat A in de le kolom na »Reiniger" wordt
ingevoegd «Smidsknecht' en in de 4e kolom na «Monteur
2e k!.": «Straatmaker", terwijl de woorden «Smidsknecht"
en «Straatmakei" resp. in de 2e en 5e kolom worden ge
schrapt;
2°. in Staat B voor den klerk bij de politie het aantal
der verhoogingen wordt teruggebracht tot »4", doch het
bedrag der verhoogingen wordt verhoogd tot 75
3°. in Staat D de minimum-wedde zoowel voor den
Hoofdadministrateur als voor den Hoofdopzichter wordt
bepaald op 2500 en het bedrag hunner periodieke ver
hoogingen op 100, terwijl als wedde voor den Directeur
van het Bouw- en Woningtoezicht worde uitgetrokken
3000 minimum en f 3600 maximum;
b. in te trekken Uw besluit van 14 Maart 1918, zooals dit
gewijzigd is bij besluit van 14 November 1918, in zake het
uitkeeren van een toeslag aan verschillende categorieën van
gemeente-ambtenaren boven hun salaris
c Gedeputeerde Staten te verzoeken te bevorderen, dat de
jaarwedde van den Commissaris van Politie vanaf 1 Januari
1919 nader wordt vastgesteld op f 4200.— met 4 tweejaar-
lijksche verhoogingen van f 250.alzoo tot een maximum
van 5200.met bepaling, dat de verhoogingen telkens
zullen ingaan met den eersten dag van het kwartaal, volgend
op dat. waarin resp. een tweejarige, vierjarige, zesjarige en
achtjarige diensttijd als Commissaris van Politie te Leiden is
volbracht.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 117.
Leiden, 24 April 1919.
Ouder overlegging van nevensgaand schrijven van de Ver-
eeniging tot Bevordering van den Bouw van Werkmanswo
ningen geven wij Uwe Vergadering in overweging tot de
benoeming van een lid van het Bestuur dier vereeniging over
te gaan.
Aan den Gemeenteraad.
Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden 19 April 1919.
Aan Burgemeester en Wethouders
der Gemeente Leiden.
Daar dit jaar het door den Baad benoemde lid van het
Bestuur van de Vereeniging tot bevordering van den Bouw
van Werkmanswoningen Dr. Tb. W. van Lidth de Jeude
aan de beurt vau aftreding is, zal deze door den Raad moeten
worden herbenoemd.
Ingevolge de Statuien der Voornoemde Vereeniging heeft
het Bestuur de navolgende voordracht opgemaakt.
1. Dr. Th. W. VAN LIDTH DE JEUDE.
2. Dr. B. HORST.
Wij verzoeken U beleefd den Raad voor te stellen tot
benoeming over te gaan.
Namens de Vereeniging tot Bev. van
den Bouw van Werkmanswoningen
E. A. Cosman, Secretaris.
N°. 118.
Leiden, 25 April 1919.
Naar aanleiding van nevensgaand verzoek van Mej. G. J.
de Vries en met verwijzing naar het daaromtrent door de
Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs uitge
bracht advies, hebben wij de eer U te berichten, dat ook bij
ons College tegen inwilliging van het verzoek geen bezwaar
beslaat.
Wij geven U derhalve in overweging aan Mej. G. J. de Vries,
tijdelijk leerares in de Engelsche taal aan de Hoogere Burger-
schooi voor Meisjes alhier, buiten bezwaar van de gemeentekas
verlof te verleenen van 1 Mei tot half Juli 1919.
Aan den Gemeenteraad.
Burg. en Weth. van Leiden.
Aan H.H. Burgemeester en Wethouders van Leiden,
geelt met verschuldigden eerbied te kennen G. J. de Vries,
tijdelijk leerares in de Engelsche taal aan de Hoogere Burger
school voor Meisjes te Leiden, dat zij hoopt in de gelegenheid
te zijn eerlang eene reis naar N.-Amerika te maken, waarvan
zij zich ook voor haar studiën veel voorstelt.
Zij heeft mitsdien de eer U te verzoeken haar daartoe een
verlof te willen verleenen van 1 Mei tot half Juli a.s. onder
voorwaarde, dat zij op eigen kosten voor eène plaatsvervangster
zal hebben te zorgen.
Hetwelk doende enz.
G. J. de Vries.
No. 119.
Leiden, 25 April 1919.
Wij hebben de eer U hierbij ter vaststelling aari te bieden
het 3e Suppletoir Kohier der plaatselijke directe belasting
naar het inkomen, dienst 1918/19.
Bij onveranderde vaststelling zal het belastbaar inkomen
bedragen 509800.
De proefdrukken van dit kohier zijn aan de Raadsleden
toegezonden.
Aan den Gemeenteraad.
Burg. en Weth. van Leiden.