DONDERDAG 17 APRIL 1919. 93 de noodige zuinigheid is betracht. Er is volstrekt niets gedaan, dat niet noodig was voor het doel, dat bij dezen bouw voor oogen heeft gestaan en Burgemeester en Wethouders waren m. i. volkomen verantwoord om te doen wat voor den bouw noodig was, zelfs wanneer het ging boven het toegestane crediet. Ik weet het wel het is een zaak, die de heer Fokker hier niet voor de eerste maal bespreekt dat men strikt formeel ongelijk heeft, wanneer men zoo doet, dat men formeel niet verder mag gaan dan het toegestane crediet, maar practise!) is dat onmogelijk. .Men moet beginnen met een aanbesteding. Die kan gaan boven het toegestane crediet en dan kan men den Raad vragen, of hij goed vindt, dat daarop ingegaan wordt. Maar niet altijd is dat het geval. Er kunnen tijdens de uitvoering van het werk meerdere uitgaven noodig blijken, die niet het gevolg zijn van luxe, maar die werkelijk strikt noodig zijn. Dan moeten Burgemee;ster en Wethouders, naar het mij voorkomt, de vrijheid hebben, die uitgaven toe te staan en zij moeten dan de overtuiging kun nen hebben, dat de Raad, wanneer de zaak later bij hem komt, en alles laat zich behoorlijk verdedigen, die uitgaven zal goedkeuren. Anders is besturen niet mogelijk. De heer Eerdmans zegt, dat hij niet bereid is dit toe te staan, maar dan zou jk willen vragen, wie het dan moet be talen. Moeten Burgemeester en Wethouders dat soms doen? De heer Eerdmans. Dat zou een goede les zijn. De heer van der Pot. Dat gaat niet op, waar hier het bedrag is overschreden tengevolge van omstandigheden, die absoluut niet aan Bur gemeester en Wethouders zijn te wijten. Het feit, dat de materialen duurder waren en in het algemeen de kosten hooger waren dan op het oogepblik van het maken van het bestek, moet dat nu Burgemeester en Wethouders persoonlijk in de schoenen worden geschoven? Dat is eene buitengewone eigenaardige consequentie, waarvan ongetwijfeld het gevolg zou zijn gesteld dat de meerderheid van den Raad met een dergelijke dwaasheid meeging dat zelfs al worden de Wethouders straks gepensionneerd, niemand meer Wethouder zou willen worden. Mijnheer de Voorzitter, ik gelóóf niet, dat de heer Eerd mans met een enkel woord aannemelijk heeft kunnen maken, dat de zuinigheid niet voldoende in acht is genomen. Hij heeft er alleen op gewezen, dat het maximurncrediet is overschreden, maar dat de zuinigheid niet betracht is, heeft hij niet kunnen aantoonen. Alleen dan zou hij met grond aan ons hebben kunnen verwijten het niet houden van een gedane belofte. De heer Sijtsma. En de vierde ketel dan De heer van der Pot. Ik heb betoogd, dat dit juist terwille van de zuinigheid is gedaan. De heer Fokker. Over een punt, dat dunkt mij niet on belangrijk is, heeft de heer van der Pot gezwegen. Dat is nl. het feit van het aanbrengen van de electrische zuiginrichting, waarop niet gerekend was. De geachte Wethouder heeft handig getracht de zaak op een ander spoor te brengen en hij heeft gezegdwanneer de Raad het bedrag niet wil voteeren, wie moet het dan betalen? Er is geen lid, die zoo onbillijk zal zijn om Burgemeester en Wethouders persoonlijk te belasten met het bedrag uitgegeven bij het overschrijden van een crediet, waaraan zij niets konden doen, maar anders is het wanneer een crediet wordt over schreden door het doen van uitgave, die Burgemeester en Wethouders wel hadden kunnen vermijden. De heer Eerdmans interrumpeerde den heer van der Pot zooëven, dat dit een goed lesje zou zijn, wanneer Burgemeester en Wethouders tegen den wensch van den Raad in hadden gehandeld. Dat zou het zeker zijn. Mijnheer de Voorzitter! De heer van der Pot heeft niet verdedigd, waarom die zuiginrichting nog moest worden aangebracht en waarom de Raad daarin niet meer te voren kon worden gekend. Ja, Mijnheer de Voorzitter, ik erken het, het is voor Burge meester en Wethouders wel lastig om met eene dergelijke zaak bij den Raad te komen. Het is niet aangenaam, wanneer men iets heeft vergeten, daarmede naderhand bij den Raad te moeten komen aanzetten. En wanneer men moet erkennen dat er iets vergeten is en men wil den betrokken ambtenaar niet aan de verwijten van den Raad blootstellen, want dan had het moeite gekost om het bedrag van den Raad ge voteerd te krijgen dan is het inderdaad gemakkelijker om het geld maar uit te geven en te denken, dat de Raad het later toch wel toestaat en te redeneerenwij zullen het maar uitgeven, het wordt toch wel goedgevonden. Mijnheer de Voorzitter. Ik zal moeilijk voor dit voorstel kunnen stemmen. Ik zal met eene dergelijke wijze van werken niet mede gaan. (De heer Eerdmans vraagt voor de derde maal het woord, hetgeen hem wordt toegestaan.) De heer Eerdmans. M. d. V. Ik zou naar aanleiding van het begrip zuinigheid de eenigszins sceptische wijze waarop ik daar tegenover sta, willen rechtvaardigen, wanneer ik zie, dat het algemeen belang slecht gediend wordt bij de uitvoering van allerlei werken, terwijl er bij de particulieren goedkooper wordt gewerkt. Wanneer het van het Rijk of de gemeente uitgaat, komt men doorgaans niet goedkoop uit. Het eenige om hier tegen in te gaan, is, dat men gebonden is aan de begrooting. En dan vraag ik: waarom wordt er een bepaald bedrag gevoteerd, als men zegtwij zullen het zoo zuinig mogelijk doen. Laat men dan in het geheel geen getal noemen en laten de heeren beloven het zoo zuinig mogelijk te doen en later eerst komen met de mededeeling hoeveel het kost. Maar wat is dan de reden, dat wij uitgaan van eene be grooting van zooveel, wanneer men zegt: wanneer wij het er mede kunnen doen, is het goed, maar wanneer dat niet gaat, moet bet meer zijn? De eenige weg om te trachten de hand te houden aan het bedrag, dat men uitgegeven wil zien, is dat men eene grens vaststelt. En dan kan het gebeuren, dat men eens een enkele maal daarmede niet uitkomt. Maar het is juist in het algemeen regel. Telkens en telkens ziet men die overschrijding weder bij allerlei openbare lichamen. Daarom geloof ik, dat wij van onzen kant wel degelijk moeten zeggen: wij begrijpen de zuinigheid zoo, dat men niet over het toegestane crediet heen gaat, zonder dat men opnieuw stappen doet om het uitgebreid te krijgen. Dat is volstrekt niet onmogelijk. Ik heb ook geen antwoord gekregen op mijn vraag, waarom men de Commissie, die den Raad in deze vertegenwoordigt, bij het maken van nieuwe dingen niet heeft gekend. Wanneer dat wel gebeurd is, ben ik verkeerd ingelicht. De heer A. Mulder. M. d. V. Al is het waar, dat er wer kelijk wel waarheden en dingen van beteekenis zijn in de woorden van prof. Eerdmans, toch moeten w\j met dergelijke dingen naar mijn wijze van zien zeer voorzichtig zijn. Burge meester en Wethouders komen bij den Raad en vragen een crediet voor een of ander werk. Het kan gebeuren, dat dit overschreden wordt door een samenloop van omstandigheden. Ik weet wel, het is hier zeer eigenaardig gegaan. Burgemeester en Wethouders hebben gezegd, dat de omstandigheden deze uitgave meebrachten en zij hebben speciaal verklaard hoogst zuinig te zullen zijn. Daar komt prof. Eerdmans nu op terug. Daar is iets voor te zeggen, maar wat kan er uit al die rede neeringen voortvloeien? Dit, dat men bij volgende begroo tingen, als de zaak uitgerekend is, zegt: laten wij hoogst voorzichtig zijn en laten wij er 10 of 20 °/o op leggen als een zekerheidsmaatregel, opdat wij ons geen reprimandes in den Raad op den hals halen. En dat is nog veel gevaarlijker, want zelfs bij particulieren, maar nog veel meer bij Gemeente, Provincie en Rijk, is de neiging zeer sterk om het bedrag, dat voor een zaak uitgetrokken is, ook te gebruiken, ook al zou men er wel onder kunnen blijven. Wanneer bij voorbeeld voor een werk 10.000.— is uitgetrokken en men komt met f 9500.klaar, dan is men geneigd te zeggen: wij hebben toch nog f 500.over, laten wij daarvoor deze ol gene ver fraaiing aanbrengen, dat staat goed, doch anders zou men dat niet doen. Daarom zou ik zeggen, dat wij het niet altijd afkeuren, wanneer een begrooting overschreden wordt. De Voorzitter. Mijne Heeren. Laat ik hier een kort woord aan mogen toevoegen. Het doet mij genoegen dat ik het niet het eerst behoef te doen, maar dat de heer Mulder mij hierin reeds is voorgegaan. Als prof. Eerdmans eenigen tijd in den Raad had gezeten, en hij had de verschillende werken, die zijn uitgevoerd, eens nagegaan, dan zou hij gezien hebben, dat meermalen de begrootingen zijn overschreden en dat men zeker niet steeds onder de geraamde bedragen gebleven is. Er is niets beter voor een gemeente dan dat schraal geraamd wordt. Het is juist zooals de heer Mulder z^gt: wanneer er ruim wordt geraamd, bestaat dikwijls de neiging om het werk nog maar wat mooier te doen uitvoeren, als er nog geld over is. Zonder eenigen twijfel heeft de practijk uitgewezen, dat schraal ramen voordeeliger is. Dat is hier herhaaldelijk uitgesproken, o. a. toen ik pas Burgemeester was naar ik mij herinner door dan heer Korevaar, die, indien bij de uitgaven van de gasfabriek de begrooting overschreden werd, (hetgeen nogal vaak voorkwam) dit motiveerde met de bewering, dat er ook schraal was geraamd, want dat, wanneer men dit niet deed, het geraamde bedrag toch zou worden opgemaakt. Wat de heer Eerdmans zegt van de Nederlandsche Bank, begrijp ik in dit verband niet. De Ne Jerlandsche Bank heeft de vlottende schuld willen knotten en het leenen door de gemeenten op wissels of op accepten willen beperken; dus worden de gemeen-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 7