92
DONDERDAG 1
7 APRIL 1919.
zou willen vragen, welke verent woordelijkheid deze Commissie
heeft. De verantwoordelijkheid ligt bij den Raad.
Het Raadsbesluit is van 28 Juni 1918. Nu is het 17 April
1919 en eerst nu komt men bij den Raad en zegt men, dat
hij maar meer moet voteeren, omdat de kosten f 8000.—
hooger zijn. Het beteekent voor dezen tijd maar weinig of
iets f 46.000.of f 54.000.— kost. Wij zullen binnenkort aan
den hoofdelijken omslag wel merken, hoe een dergelijke houding
werkt.
Dit zijn dingen, die niet gering schijnen.
Ik vind dat het niet moest voorkomen, dat een begrooting
met een dergelijk bedrag werd overschreden. Indien de uit
breiding werkelijk op grooter schaal was noodig geweest, was
er wel gelegenheid geweest om den Raad daarin te kennen.
Nadat zeer nadrukkelijk gezegd was, dat men een dergelijke
zaak, die zóó in den Raad geworpen was, maar noode toestond
en nadat het was toegestaan na de verklaring van Burgemeester
en Wethouders, dat het noodzakelijk was en dat zij met de
meest mogelijke zuinigheid van het geld zouden gebruik maken,
maakt het een zeer onaangenamen indruk, dat er in plaats
van drie, vier ketels worden geplaatst, dat niet met de noodige
zuinigheid wordt opgetreden en dat er een electrische afzuig-
inrichting wordt aangebracht, die men eerst had vergeten.
Ik vind dat dat beleid afkeuring verdient en ik ben voorshands
niet van plan, deze meerdere kosten goed te keuren.
De heer van der Pot. M. d. V. Ik meen de opmerking van
den heer Eerdmans eenigszins te moeten verklaren uit een
soort psychische malaise, die de geschiedenis van de uit
breiding van de Centrale Keuken waarschijnlijk bij ons allen
heeft gewekt. Achteraf beschouwd is het buitengewoon jam
mer, dat wij tot die uitbreiding zijn overgegaan, maar wie kon
in Juni, toen wij het besluit namen, en in September, toen
wij met de uitbreiding aanvingen, weten, dat de uitbreiding
niet noodig zou zijn, omdat de oorlog weldra uit zou wezen.
Het is heel jammer, maar er is achteraf niet over te klagen.
Het is naar mijn meening te vergelijken met een premie voor
brandschade die men betaald heeft, maar die achteraf is ge
bleken niet noodig te zijn geweest, omdat men geen brand
heeft gehad.
Nu heeft de heer Eerdmans eenigszins onder den indruk
van die malaise, zooals ik aanneem, gezegd, dat er indertijd
met het bouwen zuinigheid was beloofd en dat hem thans is
gebleken, dat het maximumbedrag is overschreden.
Mijnheer de Voorzitter. Ik zou willen vragen: zijn dan deze
twee zaken met elkaar in strijd? Is het uitgesloten, dat er
zuinigheid is betracht en dat er toch meer dan het door den
Raad gevoteerde bedrag noodig was?
Ik ontken dat de zuinigheid hier niet betracht is.
De heer Eerdmans vraagt mij, waarom dan die vierde ketel
is bijgebouwd, zonder dat de Raad dat wist. Ik meen, dat het
den heer Eerdmans uit het ingekomen stuk duidelijk had
kunnen zien, dat de zuinigheid dit juist medebracht. Het is
wel zonderling, maar de regeling van het Steuncomitié was
zoodanig, dat wanneer er een vierde ketel werd bijgebouwd,
het de gemeente minder geld zou kosten, dan wanneer er
slechts drie waren. En nu ware zulks onverantwoordelijk ge
weest, wanneer wij meenden den vierden ketel niet noodig
te hebben, maar hem alleen aanschaften om het subsidie van
het Steuncomité te vergrooten. Maar op dat oogenblik, toen
wij die regeling kenden, was het volkomen verantwoord om
te meenen, dat de steeds stijgende afneming van de Centrale
Keuken de aanschaffing van den vierden ketel weldra nood
zakelijk zou maken, terwijl de voortdurende stijgende prijzen
van dergelijke ketels aanspoorden om er niet mee te wachten.
Het was dus verantwoord voor het geld en ook in dien zin, dat
het was in het belang van de inrichting. Ik geloof dus, dat
de aanschaffing van dien vierden ketel, waarin de Raad niet
is gekend, in dit opzicht niet in strijd is geweest met onze
belofte van zuinigheid.
En wat betreft de electrische afzuiginrichting, bleek het
bij de uitvoering, dat het noodzakelijk was om die aan te
brengen en ik geloof, dat het niet noodig was om daarvoor
eerst met een voorstel in den Raad te komen. Waar het
een noodzakelijk onderdeel van het werk bleek te zijn en
de kosten bij die van de geheele uitbreiding slechts gering
gewicht in de schaal legden, had de Raad daarvoor mijns in
ziens niet apart behoeven te voteeren.
Het totaalbedrag is belangrijk overschreden, maar ieder van
ons weet, hoe in den loop van 1918 alle materiaalprijzen niet
met de maand, doch met de week, ja zelfs met den dag stegen
en ten aanzien van de raming, die gemaakt was in Juni, bleek
in September, toen de uitvoering kwam, dat de prijzen van
tal van artikelen weder zooveel hooger waren geworden dan
ten tijde van de raming. Dit alleen is oorzaak van de over
schrijding, want de bouw is zoo sober mogelijk uitgevoerd.
Er is niets verricht wat niet strikt noodzakelijk was; alle
overdaad is vermeden en dat was hetgeen Burgemeester en
Wethouders bij het toestaan van het bedrag hebben beloofd.
De heer Fokker. M. d. V. Ik wil wel bekennen, dat hetgeen
de heer Eerdmans heeft gezegd, mij uit het hart gegrepen
was en dat hetgeen de geachte Wethouder daartegenover
heeft geplaatst, mij niet volkomen heeft bevredigd.
De heer Van der Pot doet het voorkomen, alsof de heer
Eerdmans zou hebben gezegd, dat het zoo onaangenaam is,
dat tot uitbreiding van de Keuken is overgegaan.
Neen, de heer Eerdmans heeft betoogd, dat hij zich niet
heeft kunnen vereenigen met de uitbreiding, zooals die tot
stand gekomen is, eene uitbreiding waarbij bijvoorbeeld aan
gebracht is eene electrische afzuiginrichting, waarvan de heer
van der Pot zegt, dat het een noodzakelijk onderdeel van
den bouw was. Wanneer dat zoo is en dat neem ik aan
zou ik willen vragen, wie dan het bestek heeft gemaakt,
waarnaar die uitbreiding is opgezet, want dan had die persoon
ook toen moeten weten, dat dit een noodzakelijk onderdeel
van de uitbreiding was en wanneer hij dat niet heeft ge
weten, vraag ik, waarom men het maken van het bestek
dan niet heeft toevertrouwd aan iemand, aan wien men het
maken van het bestek van een dergelijk belangrijk werk be
hoorlijk kon toevertrouwen. Of het één is fout geweest, of
het andere. Ik mag niet veronderstellen, dat men daar maar
zoo losjes overheen geloopen is.
En wanneer men later komt en zegt: dit en dat is er
bijgekomen en kost meer, dan is daarmede het beleid van
Burgemeester en Wethouders door den geachten Wethouder
naar mijne meening niet voldoende verdedigd, zoodat ik
bezwaar maak na deze verdediging voor het voorstel te
stemmen.
De heer Eerdmans. M.d.V. Ik zou den geachten Wethouder
willen toevoegen, dat hij getracht heeft het terrein op een
ander spoor te leiden.
Door mij toch is aanmerking gemaakt op de wijze waarop
het geld voor de uitbreiding is besteed en de psychische
malaise, waarvan hij heeft gesproken, dat door het eindigen
van den oorlog het onaangenaam is, dat de uitbreiding is
geschied, is door mij in het geheel niet aangeraakt.
Het is waarschijnlijk het zelfstandige, persoonlijke bewust
zijn van den geachten Wethouder dat nierbij een rol speelt,
maar dat is dan voor zijne rekening, doch niet voor de mijne.
Ik heb daarover niet gesproken.
Ik ben alleen hierop gekomen, dat de wijze, waarop dat
crediet is besteed, niet in overeenstemming is met de toe
zegging, in de raadszitting van den zooveelsten Juni gedaan.
Het komt mij voor, dat men in elk geval, wanneer men buiten
het oorspronkelijke plan ging, de Commissie van Fabricage
daarin had moeten kennen. Wanneer het juist is, dat men
de Commissie van Fabricage daarin niet heeft gehoord, dan
is dat niet in overeenstemming met wat er in die raadszit
ting uitdrukkelijk is gezegd, namelijk dat men het geld niet
zou besteden zonder dat de details ervan aan den Raad waren
voorgelegd. Wanneer er nu details komen, die bestaan in het
aanbrengen van een vierden ketel of in andere dingen, die
in het geheel niet voorzien waren, dan geloof ik, dat het
verkeerd is, dat de Commissie van Fabricage, die den Gemeente
raad hierin vertegenwoordigt, en ook de Raad zelf zijn ge
passeerd. Het is verkeerd, dat wij hier krijgen te voteeren
bedragen, die reeds uitgegeven zijn. Dit moet worden ver
meden. Ik weet wel,, dat dat heel gemakkelijk is. Ik kom
daar nog wel bij andere gelegenheden op terug. Straks krijgen
wij een voordracht om drie ambtenaren te benoemen, die
haast geen salaris krijgen. Dat wordt dan goedgevonden, maar
later komt er meer bij. Dan wordt meer geld uitgegeven en
dan staat men voor de keus om het te weigeren of door te
gaan. Bij het Rijk vindt men dat ook, vooral het Ministerie
van Waterstaat was er vroeger berucht om. Men begon met
een kleine begrooting, maar gaf meer geld uit en dan moest
later maar bij een suppletoire begrooting het meerdere gevo
teerd worden.
De Nederlandsche Bank heeft den gemeentebesturen een
wenk gegeven, dat zij voorzichtig moeten zijn met het opne
men van geld op hun goede gezicht en op hun goede crediet.
De Nederlandsche Bank geeft zulke wenken niet zonder reden
en ook wanneer het kleinigheden betreft, geloof ik dat zuinig
heid en het niet overschrijden van toegestane eredieten din
gen zijn, die in de eerste plaats passen.
De heer van der Pot. M. d. V. De opmerking, waarmee
ik straks begon over de psychische malaise bij den heer
Eerdmans en anderen, neem ik inderdaad voor mijn rekening.
Ik heb het alleen gezegd om een verklaring te kunnen vinden
voor enkele tegenstrijdigheden in het betoog van den heer
Eerdmans, die ik in zijn tweede betoog weer terugvind. Ik
bedoel wat hij heeft gezegd in de eerste plaats over het niet
betrachten van zuinigheid en in de tweede plaats over het
overschrijden van het toegestane crediet. Die twee dingen
hebben niets met elkaar te maken. Het overschrijden van het
toegestane crediet sluit volstrekt niet uit, dat bij den bouw