88 DONDERDAG 17 APRIL 1919. want Burgemeester en Wethouders zijn zeer geporteerd voor de in het adres behandelde aangelegenheid. Bij alle nieuwe plannen van woningbouwvereei)igingen zullen wij zooals ik reeds zeide trachten te bereiken, dat er een badhuis in wordt opgenomen, natuurlijk in de eerste plaats ten behoeve van de bewoners van zoo'n bouwblok dit ligt voor de hand maar toch ook van anderen. Ik stel dus voor, dit adres ter visie te leggen. De heer van der Elst. M. d. V. Ik heb geen bezwaar tegen het ter visie leggen van dit adres, maar ik zou gaarne hierbij van de gelegenheid gebruik willen maken om degenen, die deze zaak voorbereiden, te wijzen op het dienstbaar maken van een dergelijk badhuis aan de schoolbaden. De Voorzitter. Dat vergat ik nog mede te deelen. Het is onze bedoeling, dit er zooveel mogelijk aan te verbinden. Ik moet hierbij echter opmerken, dat, naar ons bij informatie te Amsterdam is gebleken, de schoolbaden aldaar niet erg zijn geslaagd. In tegenstelling met de volksbaden is de animo voor de schoolbaden daar niet groot. In elk geval zouden wij er eens eene proef mee kunnen nemen. Wordt besloten het adres ter visie te leggen in de Leeskamer. 3°. Voordracht van Regenten van het Geref. Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis ter benoeming van een Regent. Zal worden opgenomen onder de Ingekomen Stukken. 4°. Adres van den Leidschen Bestuurdersbond, in zake de vervaardiging van het machinale timmerwerk voor het bouw werk op het Kooiterrein door niet-Leidsche timmerfabrikanten. De Voorzitter. De heeren hebben dit adres in de couranten kunnen lezen. Niettegenstaande dit adres eerst gisteravond is ingekomen, is de Wethouder bereid om, alvorens het voorstel van Burge meester en Wethouders mede te deelen, vooraf eenige inlich tingen omtrent deze kwestie te geven. De heer van der Pot. M. d. V. Hoewel ik niet de gelegen heid heb gehad om de zaak opnieuw met den architect te bespreken, kan ik hierover wel eene enkele inlichting geven. Ik geloof, dat men slechts bij oppervlakkige lezing van dit adres daarin een tegenspraak zal zien van hetgeen ik de vorige maal heb medegedeeld, toen de heer Sijtsma over deze aangelegenheid het woord voerde. Ik heb toen gewezen op het verschil van offerten, waar in het eene geval het werk op keur werd geleverd en in het andere geval niet. En nu wordt gezegd, dat blijkens informatie bij de Leidsche timmerfabrieken, die Leidsche fabrieken altijd bereid zijn om het werk desverlangd op keur te leveren, dus dat het onjuist is, dat zij niet leveren op keur. Dat begrijp ik volkomen. Wat ik hieromtrent heb medegedeeld, wilde natuurlijk niet zeggen, dat de Leidsche fabrikanten onder geen beding willen leveren op keur, want men kan ieder beding op zich nemen, mits het maar betaald wordt. Dus de zaak komt hierop neer, dat uit Leiden niet was te krijgen eene concurreerende offerte, want men kan altijd een dergelijk beding met geld alkoopen, maar dan zou het de gemeente veel meer gekost hebben. Ik heb intusschen den vorigen keer al gezegd, dat er op het oogenblik aan deze zaak niets te veranderen is. In de bestekken staat niets anders, dan dat op het werk enkel Leidsche werklieden mogpn worden gebruikt en tot dusverre werd met die bepaling genoegen genomen. Nu kan men natuurlijk bij eene andere gelegenheid verder gaan en eischen, dat ook de machinaal vervaardigde orider- deelen door Leidsche fabrikanten moeten worden geleverd, maar men zal zich dan wel mogen afvragen, hoe ver men moet gaan, of dit alleen betrekking moet hebben op machinaal vervaardigde houten onderdeelen of ook ten opzichte van andere onderdeelen. Bijvoorbeeld, moeten nu de draadnagels, gesteld dat de Leidsche Grofsmederij die levert, alleen in Leiden vervaardigd worden? Dat zal ten slotte moeielijk zijn om uit te maken. Maar ik zeg nog eens, dit is een kwestie die pas uit te maken is bij een volgend bestek. Hier is van de aannemers niets anders te vergen dan dat zij zich houden aan de besteks bepalingen en dus op het werk alleen gebruiken Leidsche werklieden. Wanneer de omstandigheden dezelfde waren, zou men op den aannemer eenige pressie kunnen uitoefenen,- dat hij het machinale werk opdroeg aan een Leidsche fabriek, maar daar is thans geen sprake van. Ik heb er over nage dacht, hoe in de toekomst zoo'n kwestie, als zij zich voor doet, kan worden opgelost en ik geloof, dat men dan in de eerste plaats zal moeten nagaan, van welke artikelen het denkbaar is, dat voorgeschreven kan worden dat alleen in Leiden gemaakte exemplaren mogen worden gebruikt en dat het dan daarvoor moet worden voorgeschreven, maar met de bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders om dispensatie te geven, want anders wordt het mogelijk, dat zoo'n^ fabri kant de macht heeft om alles te vragen wat hij wil. Stel bij voorbeeld, dat er van een artikel één fabrikant in Leiden is, dan zou die kunnen vragen wat hij wilde en dat mag natuur lijk niet, want een aannemer is ten slotte ook een mensch en wij kunnen niet toelaten, dat hij, om het eens plat te zeggen, gevild wordt. Maar, zooals ik zeg, het is op het oogenblik niet te bepalen voor welke artikelen wel en voor welke niet zou kunnen worden voorgeschreven, dat zij in Leiden moeten zijn gemaakt. Misschien is het mogelijk voor het machinale hout een derge lijke bepaling te maken, dat moet nog worden uitgemaakt. Waar de grens te trekken is, is mij op het oogenblik niet duidelijk, maar ik zal zeer gaarne menschen raadplegen, die in dezen deskundig zijn. De Voorzitter. Na de toelichting, die door Burgemeester en Wethouders gegeven is, stel ik voor, dit adres voor kennis geving aan te nemen. De heer Planjer. M. d. V. Ik zou even iets willen recht zetten. Er wordt in het bestek gezegd, dat de deuren machi naal moeten worden vervaardigd. Nu is mijn ervaring, dat de fabrieken hier in de stad niet in staat zijn, zoo'n kwan tum deuren goed en deugdelijk af te werken. Voor dat werk moet men uitstekend gemonteerde fabrieken hebben, tenminste als men later geen moeilijkheden met de deuren wil hebben. Uit het feit, dat in het bestek staat, dat de deuren machi naal moeten worden vervaardigd, blijkt wel, dat het de be doeling van de architecten is geweest, dat de deuren door een goed gemonteerde fabriek zouden worden gemaakt. Hier in Leiden zijn maar vijf kleine fabriekjes en dat zijn eigenlijk nog meer werkplaatsen van timmerlieden, die machines ge bruiken om gemakkelijker te kunnen werken. Het zijn dunkt mij zeker geen fabrieken, zooals de architecten bedoeld hebben. Wanneer men van een goed ingerichte fabriek de deuren betrekt, kan men zeker zijn dat zij goed zijn, dan is er eigenlijk niet eens keuring noodig. Wat de andere timmerwerken betreft, kozijnen en derge- lijken, die zouden hier heel goed kunnen worden vervaardigd, en dat is bij het werk aan de Kooi ook niet het geval. Dat men die dingen in andere plaatsen laat maken, sleept wer kelijk een heele massa arbeidsloon hier uit de stad weg. De heer van Romburgh. M. d. V. De Wethouder heeft de vorige maal gezegd, dat de Leidsche fabrikanten niet geneigd waren op keur te leveren, maar het is mij gebleken, dat zij niet gevraagd zijn. Alleen één aannemer is uitgenoodigd, maar zijn inschrijvingssom was te hoog, dat erkent hij. Hij heeft daarna echter voor een ander werk ingeschreven en wel voor ƒ90.000, waarvoor hij de laagste was, maar hij heeft dat werk ook niet gekregen. Hoe zit dat? Ik geloof, dat de aannemer van de Kooi den Wethouder eigenlijk met een kluitje in het riet stuurt. In de vorige zitting heb ik gesproken over de voegers. Op het oogenblik werken er weer twee voegets uit Utrecht en dat zijn ooms van den aannemer Nu wordt er gezegd: dat zijn onderaannemers en geen werk lieden. Ik zou echter omtrent dit geval aan den geachten Wet houder willen vragen naar den uitslag van dit onderzoek. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb de vorige maal deze zaak aan de orde gesteld. Toen heb ik reeds gezegd, hetgeen de heer Planjer nu heeft geïllustreerd. Ik geloof, steunend op betrouwbare inlichtingen, dat het wat de deuren betreft, gerechtvaardigd was, om die van buiten te laten komen, maar wat het andere werk betreft, niet. Nu ben ik in het algemeen geen voorstander van pro tectie en ik zal niet zoover gaan, als de Wethouder over drijft, door te wenschen, dat bijv. de draadnagels hier ook zouden moeten worden gekocht. In normale tijden zou ik mogelijk ook niet een houding aannemen als thans, maar waar wij op het oogenblik groote werkeloosheid hebben en veel geld moeten uitgeven om den last daarvan niet al te zwaar te laten drukken op debetrok kenen en de bijdragen aan het Steuncomité niet te groot te doen zijn, betreur ik dat Burgemeester en Wethouders een verzuim begaan hebben door eene dergelijke bepaling, als hier gewenscht wordt, niet in de bestekken te hebben laten opnemen. Dat men daar nu in de toekomst voor zal zorgen is best, maar ik wil hier toch even zeggen, dat het niet goed is, dat men dat niet heeft gedaan en bovendien vind ik het van den architect der Bouwvereeniging niet goed, dat nu hij ziet, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 2