DONDERDAG 17 APRIL 1919.
103
in verband met hetgeen ik gezegd heb, toen hier een request
was ingekomen betreffende den achturendag. Men moet echter
weten, dat dit request niet betrof den achturendag in het alge
meen, maar alleen betrekking had op dien voor de ambtenaren
en beambten in dienst van de gemeente. Nu wistik uit zeer goede
bron, ik zou haast zeggen uit de beste bron in Nederland, dat
dat wetsontwerp binnen zes weken ingediend zou zijn. Doch
het zou voor de beambten en werklieden hier niet van zoo
groot dadelijk belang geweest zijn. want beambten, die meer
dan acht uur werken, zijn er niet veel en de werklieden hebben
een 54-urige werkweek, zij werken althans gemiddeld 54 uur
per week, terwijl zij in den winter in den regel niet veel
meer dan acht uren per dag werken. Maar in elk geval waren
mijn gegevens goed en zal eveneens de noodige spoed worden
gemaakt met de invoering van den acht-urigen arbeidsdag
voor onze eigen werklieden, beambten en ambtenaren.
Doch ter zake. Ik zou willen voorstellen, deze aangelegenheid
af te handelen. Ik geloof nu wel niet, dat het negen maanden
zal duren eer de afschaffing van den nachtarbeid in de bakkerijen
bij de wet is geregeld, want zooals de heeren weten, is de
Tweede Kamer in de vacantie opgeroepen om het wetsontwerp
in de afdeelingen te onderzoeken en het zou mij niet ver
wonderen, als het reeds in Mei in de Tweede Kamer en in
Juni in de Eerste Kamer kwam. Maar ik heb er toch geen
bezwaar tegen, dat deze verordening wordt aangenomen, mits
er niet al te veel «haken en oogen" in zitten, waaronder ik
ook het straks te behandelen amendement van de heeren
Wilmer en Heemskerk reken. Ik zou in dit verband willen
wijzen op het verschil tusschen het wetsontwerp en de
voorgestelde verordening.
Het gaat hier om het verbieden van den nachtarbeid van
de bakkers. Dit alleen zal casu quo de wet regelen en zij
zal zich niet inlaten met de onderlinge concurrentie, dat wif
zeggen het wetsontwerp bepaalt niets omtrent het uur van
den verkoop enz. Dat is ook rationeel. Want waarom hebben
wij rekening moeten houden met het uur van vervoer en
den verkoop van brood? Dat hebben wij alleen gedaan om
de oneerlijke concurrentie tegen te gaan, en wel in verband
met den plaatselijken toestand, waarin Leiden, omringd als
het is door buitengemeenten, verkeert. Deden wij dit niet,
dan zou uit de buitengemeenten, waar geen verbod van
nachtarbeid bestaat, het brood hier vroeg in den morgen,
tot groot nadeel der Leidsche bakkers, kunnen worden
ingevoerd. Dit is de reden, waarom wij een bepaald uur moeten
vaststellen, waarop het vervoer mag aanvangen en meer be
palingen, die daarmede in verband staan, moeten maken.
Vandaar, dat onze verordening zoo ingewikkeld is geworden,
wat natuurlijk niet het geval is met het wetsontwerp. Gesteld
dat de gemeente Leiden eene verordening voor heel Nederland
kon vast stellen, dan zou het heel eenvoudig zijn, want dan
behoefde men geen rekening te houden met de locale toe
standen, evenmin als de wet dit bij de regeling van deze
materie behoeft te doen. Zoo heeft bijvoorbeeld een gemeente als
Hilversum, welke niet door buitengemeenten omgeven is, in
de desbetreffende verordening geen bepaling omtrent het
vervoer opgenomen, omdat dit daar immers niet n'oodig is.
Nu acht ik het niet raadzaam, dat men door middel van
amendementen groote wijzigingen in de ontwerp-verordening
aanbrengt. Er moeten geen bepalingen gemaakt worden, die
geheel ingaan tegen de voorgestelde wettelijke regeling.
Wanneer men het aanvangsuur van den verkoop stelt
op des namiddags één uur, heeft dat ten doel het tegen
gaan van de concurrentie tusschen de bakkers onderling.
Minister Aalberse heeft in het wetsontwerp geen bepalingen
daaromtrent opgenomen. In de wet zal eenvoudig worden
verboden om, behoudens eenige uitzonderingen, tusschen des
avonds 8 uur en des ochtends 6 uur te werken, maar over
een vervoer- of verkoopverbod zal in het geheel niet worden
gehandeld
Wanneer wij echter door amendementen de verordening
nog ingewikkelder gaan maken, vrees ik dat dit naderhand,
als de wet er is, tot groote moeilijkheden aanleiding zal
geven.
Ik geef dus op de gronden, die ik zooeven heb genoemd, in
overweging, deze verordening, zooals zij daar ligt, aan te nemen.
Het kan blijken monnikenwerk geweest te zijn. Het kan ge
beuren, dat, wanneer Gedeputeerde Staten deze verordening
gaan vergelijken met de veel eenvoudiger ontwerpen van tal
van andere plaatsen, zij er eenige dagen op zullen moeten
studeeren en dat de wet onze verordening dan achterhaalt,
maar niettemin acht ik het beter, haar thans tot stand te
brengen, omdat men anders misschien gaat twijfelen aan onze
goede trouw, waar het betreft de invoering van maatregelen,
die door de meerderheid van den Raad noodig worden
geacht.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
De Voorzitter. Ik zou nog één ding willen opmerken,
omdat het goed is, dat dit officieel hier geconstateerd wordt.
De heeren hebben gezien, dat bij het voorstel tot wijziging
van de ontwerp-verordening (Ingek. St. No. 79) gewezen is
op een fout in de laatste zinsnede van art. 2 sub II, waar
9 uur moet zijn 10 uur. Die fout is helaas in de Memorie
van Toelichting blijven staan, en in verband met de indiening
bij Gedeputeerde Staten is het gewenscht, dat de verbetering
hier officieel wordt geconstateerd. Op bladzijde 34 der Inge
komen Stukken moet dus 9 uur veranderd worden in 10 uur.
Beraadslaging over artikel 1, luidende:
«Voor de toepassing van deze verordening worden verstaan
onder:
a. broodbakkerijen: alle open of besloten ruimten, beboorende
tot eene inrichting, waar ten behoeve van eene onder
neming brood of beschuit wordt gebakken of stoffen eene
daartoe strekkende bewerking ondergaan;
b. bakkersarbeidalle werkzaamheden, verricht met be
trekking tot en in eene broodbakkerij, met uitzondering
van die, welke dienen tot bewaking of reiniging der in
richting, tot herstelling van ovens of werktuigen of tot
onderhoud en herstelling van gebouwen;
c. broodwinkels: alle voor het publiek toegankelijke plaatsen,
waar brood wordt verkocht of afgeleverd voor gebruik
elders dan ter plaatse van verkoop.
Onder bakkersarbeid is mede niet begrepen het aanmaken
en het onderhouden van het vuur in de ovens op Zondag of
in den nacht van Zondag op Maandag, alsmede op eenen
Christelijken feestdag of in den nacht daaropvolgende."
De Voorzitter. Mijne Heeren. Hoewel in artikel 1 door
ons wijzigingsvoorstel geen veranderingen zijn gebracht, zou
ik daarin thans nog een wijziging willen faanbrengen. Men zal
zeggen het is rauwelings, doch het betreft geen principiëele zaak.
Er staat in de tweede alinea van dit artikel:
«Onder bakkersarbeid is mede niet begrepen het aanmaken
en het onderhouden van het vuur in de ovens op Zondag of
in den nacht van Zondag op Maandag, alsmede op eenen
Christelijken feestdag of in den nacht daaropvolgende."
In de Memorie van Toelichting kunnen de heeren zien, dat
dit verzocht is door de patroons en de gezellen in een algemeen
request. Men leest in de Toelichting:
«Deze bewering werd op deze wijze toegelicht, dat vele ovens
4 a 5 uur te voren moeten worden aangemaakt, om een be
hoorlijke baktemperatuur te krijgen, wanneer den dag tevoren
daarin niet is gebakken."
Aangezien 4 a 5 uur volgens de meening van belanghebbenden
zelf voldoende schijnt te zijn, zou de Commissie voor de Straf
verordeningen de laatste alinea van artikel 1 aldus willen lezen
«Onder bakkersarbeid is mede niet begrepen het aanmaken
en het onderhouden van het vuur in de ovens in den nacht
van Zondag op Maandag, alsmede in den nacht onmiddellijk
volgende op een Christelijken feestdag, mits met den arbeid niet
worde aangevangen vóór 12 uur."
Deze bepaling is blijkbaar geheel voldoende, daar, zooals
ik reeds zei, de belanghebbenden zelf hebben verklaard, dat
4 a 5 uur voor het aanmaken der ovens noodig zal zijn en
men vóór 6 uur niet mag beginnen te bakken. Op deze wijze
kunnen wij den geheelen Zondag vrij houden. In het wets
ontwerp is iedere bakkersarbeid op Zondag verboden, maar
bij de oude redactie van artikel 1 zouden wij de gelegenheid
scheppen al zou men er waarschijnlijk geen gebruik van
maken om op Zondag te arbeiden. Deze bepaling is, door
dat de zaak zoo ingewikkeld was, aanvankelijk aan de aandacht
van de Commissie voor de Strafverordeningen ontgaan.
Ik zou daarom thans artikel I, aldus geamendeerd door de
Commissie, aan Uw oordeel willen onderwerpen.
Artikel 1, aldus gewijzigd, wordt daarop zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 2, luidende:
«I. Het is verboden bakkersarbeid te verrichten
a. op Zondagen en op Christelijke feestdagen, onder welke
laatste voor de toepassing dezer verordening worden
verstaan de Nieuwjaarsdag, de 2e Paaschdag, de Hemel
vaartsdag, de 2e Pinksterdag en le en 2e Kerstdag;
b. op werkdagen vóór des morgens 6 uur en na des avonds
9 uur.
II. De bepalingen van het eerste lid van dit artikel vinden
geen toepassing gedurende het tijdvak van 10 uur des avonds
tot 6 uur van den daarop volgenden voormiddag:
a. in den nacht van Vrijdag op Zaterdag;
b. in den nacht, onmiddellijk voorafgaande aan den werkdag
voor do Christelijke feestdagen, genoemd in het vorig lid