102 DONDERDAG 17 APRIL 1919. De artikelen 5, O en 7 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hootdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 8, luidendeHet pensioen wordt op schriftelijke aanvrage verleend door Burgemeester en Wet houders, die van elk genomen besluit mededeeling doen aan den Raad." De heer J. P. Mulder. Is het niet eigenaardig, dat de wethouder, die pensioen verlangt, dat schriftelijk moet aan vragen De Voorzitter Dat is hij elk pensioen het geval. De heer J. P. Mulder. Veronderstel, dat iemand zegt: ik wil het niet hebben. De Voorzitter. Dan vraagt hij het niet aan. De heer J. P. Mulder. Maar dan is zijn pensioen volgens artikel 9 vervallen. Dus veronderstel dat een gepensionneerd Wethouder het niet invordert, welnu, dan is het vervallen. De Voorzitter. Artikel 9 behelst een soort van verjaring van één termijn, maar het doet het recht op pensioen niet vervallen. De bepaling omtrent het aanvragen kan niet gemist worden. Ieder pensioen moet worden aangevraagd, anders wordt het immers nooit wettig verleendZoo gaat het overal. Elk ambtenaar vraagt zijn pensioen aan bij het Rijk een gemeente ambtenaar nu volgens de Pensioenwet van 1913 ook en daarop wordt het verleend. Er moet een besluit genomen worden door Burgemeester en Wethouders en dat moet worden genotuleerd. Dat is een zuiver administratieve kwestie. De beraadslaging wordt gesloten. Artikel 8 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Artikel 9 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De geheele verordening wordt daarna zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. De Voorzitter. Mijne Heeren. Nu deze verordening is aan genomen, rust op mij de plicht, den heeren leden van de Commissie, namelijk den heeren van der Eist, Briët, van Romburgh, Eerdmans en Wilmer, dank te betuigen voor den arbeid, dien zij hebben verricht in zake het tot stand brengen van deze verordening en hare toelichting. Ook den Secre taris zeg ik dank voor de assistentie, die hij daarbij heeft verleend. De heer Wilmer. M. d. V. Straks heeft de voorzitter van de Commissie een woord van dank gebracht aan den rap porteur en aan den Secretaris. Ik voel er veel voor, ieder den dank te geven, die hem toekomt, en daarom wil ik den dank, die mij gebracht is, voor 99 overbrengen aan den geachten Secretaris om de uitstekende diensten, die door hem zijn bewezen. Teeken van instemming). Aan de orde is nu: XV. Verordening tot beperking van den nachtarbeid, tevens houdende verbod van Zondagsarbeid in broodbakkerijen te Leiden. (Zie ing. St. Nos. 53 en 79). (Hierbij komen tevens in behandeling de desbetreffende adressen.) De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer A. Mulder. M. d. V. Algemeene beschouwingen wilde ik zoo direct niet houden, maar ik geloof toch wel dat, waar U de gelegenheid tot het houden van algemeene be schouwingen openstelt, wat ik te zeggen heb, het best nu gezegd kan worden. Zooals d»e heeren weten, ben ik een sterk voorstander van de afschaffing van nachtarbeid in de bakkerijen, want ik ben al voor drie jaar daarmee gekomen in de secties. Maar ver- keeren wij nu niet in een eigenaardigen toestand? Het heeft lang geduurd door allerlei omstandigheden ik zeg niet dat men te langzaam heeft gewerkt aan deze zaak, maar er is in ieder geval veel tijd verloopen eer deze zaak aan de orde kon komen. Maar nu is de toestand op dit terrein over het geheel genomen aan een groote wijziging onderhevig geweest. Het is ons allen bekend, dat de Minister van Arbeid, de heer Aalberse, is gekomen met een voorstel tot regeling van den nachtarbeid in het bakkersbedrijf van rijkswege. Is het nu wel verstandig, dat wij hier nog voor enkele weken een verorde ning in elkaar zetten? Ik vind dit op zichzelf geen bezwaar, want wij zitten er nu voor en als wij er nog een uurtje aan besteden, zullen wij met deze verordening wel klaar komen, maar kan niet het tot stand komen van deze verordening ik weet het niet zeker noodzakelijke veranderingen in den gang van zaken in de verschillende bakkerijen ten gevolge moeten hebben? Is er dan geen gevaar, dat wanneer de Rijkswet komt, die veranderingen weder moeten worden gewijzigd? Dan zou het toch kunnen gebeuren, dat de menschen op het oogenblik noodeloos op onkosten worden gejaagd, terwijl het achteraf blijkt, dat dat weggegooid geld was? Is het daarom niet beter ('t is maar een vraag) als dit voorstel werd ingetrokken, te meer omdat wij weten, dat deze wet gauw tot stand-zal komen. Wij hebben hier immers niet te maken met iets wat bijv. voorkomt in een Troonrede, waarin het programma van het een of ander ministerie uit eengezet wordt, terwijl de uitvoering daarvan zeer langen tijd op zich kan laten wachten, maar dit is eene zaak, die wer kelijk zeer spoedig zal worden aangepakt. Ik geef daarom in overweging of het voorstel op het oogenblik moet behandeld worden. Mocht de Kamer niet medegaan met het wetsvoorstel, dan kunnen Burgemeester en Wet houders nog altijd met dit voorstel komen. De heer Heemskerk. M. d. V. Ik zou geen algemeene beschou wingen hebben gehouden, wanneer de heer Mulder hier niet het woord had gevoerd. Ik kan mij namelijk met zijne woorden niet vereenigen. Ik zou den Raad niet aanraden met het denk beeld van dat lid mede te gaan. In de eerste plaats ben ik er niet zoo van overtuigd, dat wij de Rijkswet zoo spoedig zullen zien afgekondigd. Wanneer wij over het algemeen den langzamen gang van zalmen in de Tweede Kamer zien en wij geven ons nog rekenschap van de verwikkelingen, die zich eventueel kunnen voordoen, dan kan er geruimen tijd overheen gaan, alvorens dit wetson twerp is aangenomen. De abnormale tijden, waarin wij leven plaatsen de Regeering en het land telkens in moeilijkheden, die wellicht eene belemmering voor een regel matigen parlementairen arbeid vormen. Dat doet mij de wenschelijkheid inzien om zelf de hand aan den ploeg te slaan. Een voorbeeld hebben wij met het voorstel omtrent den achturigen werkdag. Ik herinner mij nog goed, dat hier in December is ingekomen een adres daaromtrent en dat de Voorzitter toen heeft gezegd laten wij dat adres voorloopig voor kennisgeving aannemen, want spoedig hebben wij een wetsontwerp te wachten. Dat wetsontwerp is nu pas verschenen. Wanneer ik naga, dat er sinds dien, 5 maanden zijn ver loopen, ben ik huiverig om op het idee van den heer Mulder in te gaan. Al is het voor een halt jaar, toch is het eene verordening, die zeer in het belang van de bakkers kan werken. Ik zou dus daarom eene zaak, waarop de bakkers zoo lang hebben gewacht, nu niet van de agenda af willen voeren. De Voorzitter. Mag ik even de beide vorige sprekers be antwoorden? De heer Mulder heeft gezegd, dat hij een groot voorstander is van de regeling van den bakkersnachtarbeid, maar dat hij dit moment minder geschikt acht om een gemeen telijke verordening in te voeren, omdat er binnenkort een wettelijke regeling zal komen. Hij meende, dat wij dan niet alleen noodeloozen arbeid zouden doen, maar dat het boven dien ernstiger gevolgen zou kunnen hebben, doordat wij de menschen op kosten en lasten zouden kunnen jagen, zonder dat het noodig was. De heer Mulder heeft geen verwijt uitgesproken, maar hij heeft gezegd, dat het zoo laat in behandeling komen van deze verordening zou kunnen liggen aan langzaam werken, hoewel hij dat niet geloofde. Het votum van den Raad nu is gevallen op 24 October 1918. Als het aan mij had gelegen, hadden de bak kers al een verbod van nachtarbeid gehad op 24 November d.a.v., want ik houd van snel werken. Maar als de heeren de stukken hebben gezien, zullen zij hebben bemerkt, dat deze zaak veel werk heelt gevorderd. Deze verordening is bijna zoo groot als drie andere verordeningen op den bakkersarbeid te zamen, omdat er zooveel uitzonderingen in opgenomen moesten worden. Dit heeft natuurlijk lang opgehouden. Nu de verordening evenwel is ingediend zou ik willen voorstellen en hiermee kom ik eenigszins in het schuitje van den heer Heemskerk haar van avond maar af te doen. Ik zou daar wel prijs op stellen, omdat ik vermoed, dat de wet nog wel een kort poosje op zich zal laten wachten. De heer Heemskerk is begonnen mij een verwijt te maken

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 16