DONDERDAG 17 APRIL 1919. 101 onder «korten tijd" ook vier jaar was te verstaan, maar ik heb mij er ten slotte bij neergelegd en mij niet langer verzet tegen een pensioen na vierjarigen diensttijd. Wat de heer Pera zegt moge zich in de praktijk niet veel voordoen, het is toch wel denkbaar, dat iemand, die vier jaar het wethouderschap heeft bekleed, zonder eenige noodzakelijk heid, van welken aard dan ook, vrijwillig zijn ambt neerlegt. Het komt mij nu voor, dat het niet wenschelijk is, dat iemand, die slechts vier jaar de gemeente als wethouder heeft gediend en zich daarna vrijwillig terugtrekt, aanspraak maakt op een pensioen van 500.— gedurende zijn geheele leven. Daarom zal ik het amendement van den heer Pera ondersteunen. De beraadslaging wordt gesloten en het amendement van den heer Pera, daarop in stemming gebracht, wordt verworpen met 11 tegen 6 stemmen. Tegen stemmen de heerenHoogenboom, Sijtsma, van Rom- burgb, van der Eist, A. Mulder, Heemskerk, Briët, Knappert, Jaeger, Planjer en van Tol. Vóór stemmen de heeren: J. P. Mulder, Oostdam, de Boer, Pera, Wilmer en Zwiers. (De Wethouders onthielden zich wederom van stemming). Artikel 2, zooals het door de Commissie nader is gewijzigd, wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 3 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem ming aangenomen. Beraadslaging over artikel 4, luidende: »Het pensioen wordt niet genoten, zoolang de rechthebbende op pensioen ten laste van de gemeente een betrekking bekleedt, waaraan een bezoldiging is verbonden, welke even hoog als of hooger dan het pensioen isis de bezoldiging kleiner, dan wordt het pensioen slechts genoten tot het bedrag van het verschil." De Voorzitter. Hierop is door den heer Pera een amen dement ingediend luidende: «Artikel 4 wordt gelezen Het pensioen wordt niet genoten, zoolang de rechthebbende op pensioen eene betrekking ten laste van de gemeente be kleedt, waaraan eene bezoldiging van meer dan 2000.is verbonden." Zou ik den heer Pera eene kleine wijziging van het amen dement in overweging mogen geven? Het slot zal toch in plaats van: «meer dan 2000.—" moeten luiden: 2000. of meer", niet waar? Dat is vermoedelijk de bedoeling. Ook komt het mij beter voor, dat er in het amendement, dat mij overigens sympathiek is, wordt gesproken van een aanvangswedde. Het kan toch voorkomen, dat iemand voor eene betrekking een salaris krijgt dat zich beweegt tusschen 1900.en 2300.en dan zou zich het geval kunnen voordoen, dat bij 1900.het pensioen niet vervalt, doch dat die persoon, indien hij een periodieke verhooging ontving, waardoor zijn traktement tot 2000.of meer steeg, zijn pensioen wel zou verliezen. Acht men dus voor een zekere betrekking cumulatie met pensioen nog toelaatbaar, dan moet men ook de periodieke verhoogingen erbij nemen. Een grens is bijna altijd onbillijk; men kan er lang over praten, maar het blijft onbillijk. De heer Pera heeft hier een norm willen stellen, maar dan is het toch beter, dat hij zegt: een aanvangssalaris van ƒ2000.of meer. Kan de heer Pera zich daarmee ver eenigen? De heer Pera. Ja, Mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter. Wil de heer Pera zijn amendement nog toelichten De heer Pera. Ja, Mijnheer de Voorzitter. Uit het voor gestelde artikel blijkt, dat men de bedoeling heeft gehad, het pensioen te doen vervallen, wanneer een betrekking wordt bekleed in dienst van de gemeente, waaraan een salaris is verbonden, even hoog als het pensioen. Om de betrokkenen nu toch een zeker voordeel te laten behouden vanwege de vervulling van het wethouderschap, heb ik voorgesteld dat bedrag te brengen op 2000.—, zoodat er in elk geval een zeker overschot is als extra verdienste, dat overblijft van de bekleede functie. Het amendement van den heer Pera wordt voldoende onder steund en kan dus een onderwerp van beraadslaging uit maken. De heer Heemskerk. M. d. V. Mag ik vragen, of het is toegelaten, dat tegelijk wordt gesproken over het amendement van den heer Pera en over artikel 4? De Voorzitter. Ja, daar is niets tegen. De heer Heemskerk. Dan moet ik zeggen, dat ik ben zoo wel tegen het amendement van den heer Pera als tegen het voorstel van de Commissie. Ik zie in hetgeen hier wordt voorgesteld een groote onbillijkheid tegenover wethouders, die. eenmaal gepensionneerd zijn. Men heeft eenmaal als be ginsel aangenomen, dat een wethouder gepensionneerd wordt en als vergoeding voor hetgeen hij gedaan heeft gedurende het tijdvak, dat hij wethouder was, wordt hem nu een pensioen toegekend. Nu bestaat de mogelijkheid, dat een gewezen wet houder later solliciteert naar <een of andere gemeentebetrekking en dan profiteert dus de gemeente in de eerste plaats van het feit, dat zich een wethouder aanbiedt en bovendien heeft zij dan hei voordeel, dat het pensioen gedurende het tijdvak waarin de gepensionneerde die gemeentebetrekking vervult, niet behoeft te worden uitgekeerd. Doch het groote bezwaar, dat ik heb, is dit. Wij hebben eenmaal het beginsel aanvaard, dat den wethouders pensioen zal worden toegekend, dat is een belooning voor gepresteerden arbeid in dienst van de gemeente, en nu wil men bepalen, dat aan hem, die later een gemeentebetrekking aanvaardt, die belooning zal onthouden worden 1 lk kan mij daarmee niet vereenigen. De heer Oostdam. M. d. V. Ik geloof, dat er volstrekt geen onbillijkheid steekt, noch in het artikel, noch in het amende ment. 't Is toch regel, dat wanneer een gepensionneerde een betrekking aanvaardt in dienst van dezelfde autoriteit, waar van hij het pensioen geniet, het salaris van die betrekking van het pensioen wordt afgetrokken. Zoo is het tenminste bij het Rijk. Wanneer men van het Rijk een pensioen heeft, waarvoor men notabene heeft gestort, wordt toch het salaris, dat men gaat genieteD, van het pensioen afgetrokken. Nu hebben wij hier te doen met een pensioen, waarvoor absoluut niet wordt gestort en dat soms na een even gemakkelijken als korten diensttijd kan verkregen worden. Ook in dit ver band dan zien ik er niets onbillijks in, dat de wethouders over dezelfde kam worden geschoren met ambtenaren, die wel degelijk voor hun pensioen hebben gestort. Ik zal mij dus noch tegen dit artikel, noch tegen het amendement ver klaren. De Voorzitter. De heer Heemskerk vergeet geheel, dat wanneer iemand als wethouder is afgetreden tengevolge van eene andere constellatie van den Raad en hij na een tijdsver loop van vier jaar weder wordt gekozen, hij volgens de voorstelling van den heer Heemskerk daarna zou genieten zijn salaris als wethouder plus zijn pensioen wegens zijn vroeger wethouderschap. Ook is het niet ondenkbaar ik meen dat het in Utrecht is voorgekomen, dat een wet houder burgemeester wordt. Nu zou het toch te ver gaan, als bij het salaris van den burgemeester nog eens het pen sioen van den wethouder werd gevoegd. Er moet hier dus eenige beperking worden ingevoerd. Daar komt nog bij, dat de wethouder zijn pensioen nooit verliest. Het slaapt slechts. Wanneer hij naderhand weer tot wethouder wordt gekozen, slaapt het pensioen, maar dan wordt de tijd, dien hij dan voor de tweede maal in die functie doorbrengt, gevoegd bij den tijd, waarnaar zijn eerste pen sioen was berekend, met andere woorden, dan worden die tweemaal vier jaren aan elkaar gehecht; alleen mag het pensioen niet meer dan 1250.— bedragen. Dus daarvoor zou hij in dat geval driemaal tot wethouder moeten worden benoemd. Wat nu het amendement van- den heer Pera betreft, moet men het volgende in acht nemen. De heer Pera wil, dat het pensioen alleen dan vervalt, wanneer de pensioengerech tigde een gemeentelijk ambt met eene bezoldiging van ƒ2000. of meer bekleedt. Hieraan is het voordeel verbonden, dat men ten aanzien van sommige bijbetrekkingen meer keuze heeft. Bijv. een gewezen wethouder zou zeer in aanmerking komen als Com missaris der gemeente bij de Leidsche Duinwatermaatschappij. Hij zegt echter: dat doe ik niet, want op het oogenblik heb ik een goed pensioen en wanneer ik die betrekking aanvaard, wordt de daaraan verbonden bezoldiging op mijn pensioen gekort. Teneinde dit bezwaar te ondervangen, heeft de heer Pera zijn amendement ingediend. Ik geloof dus, dat'men door aanneming van het artikel, zooals het door den heer Pera is geamendeerd, een billijke regeling zal krijgen. De beraadslaging wordt gesloten en het amendement van den heer Pera en daarop het overeenkomstig gewijzigde arti kel 4 worden achtereenvolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 15