100 DONDERDAG 1 .7 APRIL 1919. De heer Pera. M. d. V. Scheiden wij nu niet uit? De Voorzitter. Men kan een voorstel tot schorsing doen. De heer Pera. Ik stel voor, de vergadering te schorsen. Wij komen toch niet klaar. De Voorzitter. Ik weet niet, hoe lang de behandeling van dit punt zal duren. Laten wij trachten het af te doen. Verlangt iemand algemeene beschouwingen te houden? Zoo niet, dan zijn de algemeene beschouwingen gesloten. De heer Pera. Nu gaat U door! Ik zou toch wel eens willen weten, wat de vergadering wil. De heer J. P. Mulder. Ik stel voor, dit punt nog af te handelen. De Voorzitter. Dat kan niet, daar de heer Pera reeds heeft voorgesteld, de vergadering te schorsen; ik moet daartoe evenwel een voorstel van drie leden hebben. Ik heb thans het voorstel gekregen om de vergadering tot van avond acht uur te schorsen en ik zal dat in stemming brengen. Het voorstel van den heer Pera, voldoende ondersteund, wordt in stemming gebracht en aangenomen met 21 tegen 4 stemmen. Vóór stemmen de heeren Dots, Oostdam, de Boer, Hoogen- boom, Sijtsma, van Gruting, Pera, van der Pot, Wilmer, van der Lip, Huurman, van Hamel, Timp, van Romburgh, Sasse, van der Eist, A. Mulder, Heemskerk, Zwiers, Planjer en van Tol. Tegen stemmen de heeren J. P. Mulder, Briët, Reimeringer en Knappert. (De heeren Jaeger en Fokker hadden inmiddels de ver gadering verlaten.) v De Voorzitter schorst alsnu de vergadering tot des avonds acht uur. Voortzetting van de geschorste vergadering des avonds te 8 nur. Aanwezig zijn dezelfde leden als in de middagvergadering met uitzondering van de heeren Timp, van Gruting, Sasse, Eerdmans en Reimeringer. Voortgezet wordt de behandeling van sub b van punt 14 der agenda, luidende: «Voorstel lot vaststelling van eene verordening, regelende de pensionr.eering der Wethouders." Artikel 1 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 2, luidende: «Het pensioen wordt verleend aan hem, die anders dan tengevolge van vervallenverklaring overeenkomstig artikel 26 of artikel 89 der Gemeentewet ophoudt wethouder te zijn, en ten minste vier achtereenvolgende jaren als zoodanig heeft gefungeerd." De Voorzitter. Hierop is door den heer Pera een amendement ingediend om aan artikel 2 een tweede lid toe te voegeD, luidende Een Wethouder, die anders dan tengevolge van ziekte ot niet herkiezing, niet ten minste acht achtereenvolgende jaren als zoodanig heeft gefungeerd, kan geen aanspraak op pensioen doen gelden. Aangezien dit amendement voldoende wordt ondersteund maakt het een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Ik zou aan de Commissie in overweging willen geven, om in art. 2 in plaats van de woorden «vier achtereenvolgende jaren," te lezen: «achtereenvolgens drie jaar en 11 maanden." En waarom? De Raad wordt om de vier jaar hernieuwd en indien nu een wethouder niet herkozen wordt, bestaat de mogelijkheid, dat de termijn tusschen het optreden van den wethouder en diens defun- geeren niet precies 4 jaren bedraagt. De eerste zitting toch heeft plaats op den eersten Dinsdag van September en en daar dit vier jaar later op een vroegeren datum kan vallen, zou die wethouder dus niet ten volle vier jaar zijn functie hebben bekleed en derhalve niet voor pensioen in aanmerking komen. Het scheelt misschien slechts vier of vijf dagen, maar volgens de formuleering van het artikel zouden de wethou- dan geen recht op pensioen hebben. De heer van der Elst. M. d. V. Ik zie de gegrondheid van Uw bezwaar in en zou dus in overweging willen geven om het artikel te wijzigen zooals het door is aangegeven. De Voorzitter. Nu moet er ook eene verandering in het amendement van den heer Pera worden gebracht. Hier zal: «acht achtereenvolgende jaren" moeten worden vervangen door «achtereenvolgens 7 jaar en 11 maanden," al is het motief hiervan eenigszins anders. Het volgende geval toch zou zich kunnen voordoen. Gesteld dat een wethouder zijn ontslag werischt te nemen, dan zou hij, om aanspraak op pensioen te kunnen maken, verplicht zijn, 8 jaar na zijn optreden op den eersten Dinsdag in September zijne herbenoeming aan te nemen, terwijl hij dan eenige dagen daarna zijne functie weder neder zou kunnen leggen. Om dit ongewenschte gevolg der huidige redactie te vermijden, zou ik den heer Pera in overweging willen geven, zijn amende ment op dit punt te wijzigen, zooals ik heb voorgesteld. De heer Pera. M. d. V. De bedoeling is op die manier de gemeente door de pensioenen van de wethouders niet te zwaar te belasten. Vier jaar is maar een kort tijdperk en het zou kunnen voorkomen, dat iemand, die vier jaar wethouder was geweest, zei: welnu, dat heb ik binnen, ik stel mij nu niet verder beschikbaar. Er mag toch wel gevergd worden, dat men om voor pensioen in aanmerking te kunnen komen, de gemeente acht jaar moet hebben gediend. Tegen de. door U voorgestelde wijziging heb ik overigens geen bezwaar. De heer van der Elst. M. d. V. De Commissie van voor bereiding heeft over dit amendemt niet kunnen beraadslagen, omdat het tekort voor de behandeling in den Raad is inge diend, maar wat mij betreft, wil ik wel zeggen, dat ik niet zou willen meegaan met het amendement. De Commissie heeft den middenweg genomen tusschen de verschillende systemen, die in andere plaatsen bestaan. De Commissie meent, dat vier jaar juist een goede termijn is. Een korteren termijn zou zij niet wenschelijk achten, omdat het dan.zou kunnen voorkomen, dat iemand enkel om het pensioen wethouder werd en na een paar jaar zijn ambt weer vaarwel zei, maar zij meent, dat een langere termijn ook niet gewenscht is in verband met de periodieke aftreding om de vier jaar. De heer Sijtsma. M. d. V. Nu wij eenmaal de verhoogde salariëering, die ik niet wenschelijk achtte, hebben aangenomen, moeten wij ook een behoorlijke pensionneering hebben, daar ben ik voor. Ik voel niets voor de argumenten van den heer Pera, die schijnt te vreezen, dat wethouders na vier jaar zouden gaan wegloopen om hun pensioentje te kunnen meenemen. Zulke menschen zou ik juist weg willen hebben, want die zijn mij absoluut geen ƒ2500 waard. In het algemeen gaat een wethouder, die na vier jaar weggaat, heen, omdat hij niet herkozen is, omdat de politieke constellatie is veranderd enz. en zoo iemand kunnen wij in dit systeem niet laten gaan of hij moet een vergoeding hebben voor hetgeen hij heeft ver richt. Daarom zou ik het pensioen volgens uw definitie na drie jaar en elf maanden willen toegekend zien. Dit is een consequentie, die men moet aanvaarden. Wanneer wij pen sionneering hebben, moet het pensioen ook erlangd kunnen worden door iemand, die de Gemeente vier jaar heeft gediend. Wil men hem na vier jaar behouden dan zal hij dit toch wel doen. De heer van Romburgh. M. d. V. Ik heb bezwaar tegen het amendement van den heer Pera, omdat het moeilijk is uit te maken, of de ziekte al of niet bestaat. De Voorzitter. Dat kan door middel van een attest geschieden evenals bij alle pensioenen. Indien iemand vóór zijn 65ste jaar den gemeentedienst wenscht te verlaten, omdat hij zich ziek voelt, is ook het overleggen van eene geneeskundige verklaring noodig. De heer Wilmer. M. d. V. Ik wil het amendement van den heer Pera wel ondersteunen. Ik behoor tot. degenen, die er oorspronkelijk weinig voor voelden, het pensioen reeds na vier jaar te geven. Zeer terecht wordt door de Commissie gezegd, dat het haar «niet noodig voorkomt aan iemand die slechts zeer korten tijd het wethouderschap heeft bekleed, pensioen toe te kennen. In dat geval toch moet men aan nemen, dat het den afgetreden wethouder in den regel niet moeilijk zal vallen een betrekking deelachtig te worden of zijn vroeger beroep weder ter hand te nemen en zoodoende zijn vroegere inkomsten terug te krijgen." Ik meende, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 14