DONDERDAG 17 APRIL 1919.
99
Indien na September blijkt, dat iemand er voor ƒ1500.
niet kan komen, moet hij dat de menschen maar eens in
het oor fluisteren, althans duidelijk maken, dat hij er zoo
niet kan komen en dan zal het salaris wel wat worden
verhoogd.
Maar dan begrijp ik niet, wat de hepr Sijtsma denkt van
de positie van den wethouder, wanneer die functionnaris bij
den Raad als het ware moet gaan bedelen om eemge ver
hooging van zijn salaris. Indien hij het wethouderschap be
schouwt als een eereambt moet hij het zoo hoog schatten, dat
een wethouder niet genoodzaakt is om zich met oog op zijn
financiën tot den Raad te wenden.
Daarom geef ik den Raad nogmaals in overweging om
mede' te gaan met hetgeen ik heb voorgesteld als een salaris
van de Wethouders.
De Voorzitter. Misschien zal de Raad er prijs op stellen
mijne meening als Voorzitter van deze vergadering te hooren.
Wanneer 9 jaar geleden, toen ik in deze gemeente kwam,
over deze aangelegenheid mijne opinie was gevraagd, zou ik
gezegd hebben, dat ik een salaris van ƒ1500.voor de wet
houders voldoende vond.
Ik had toen, zooals velen, de overtuiging, dat het wethou
derschap van steden als Leiden hoofdzakelijk een eereambt was.
Maar sindsdien zijn de tijden enorm veranderd en de
werkzaamheden steeds toegenomen; terwijl ik vermoed, dat
die in de toekomst nog zullen vermeerderen. Daarom is het
mijns inziens een dringende eisch, dat de wethouders eene
aanzienlijke verhooging van salaris krijgen.
Nu zegt de heer Sijtsma, dat het in andere plaatsen, bijvoor
beeld in Den Haag, een ander geval is. Ik weet niet hoeveel
de wethouders in Den Haag krijgen, ik meen ƒ5000.maar
ik zou den heer Sijtsma kunnen tegenvoeren, dat daar o. a.
twee wethouders lid van de Tweede Kamer zijn.
De heer Sijtsma. Dat is ook een fout.
De Voorzitter. In Amsterdam nemen de wethouders, als
ik mij niet vergis, ook wel andere betrekkingen of functies
er bij waar. De heer de Vries had, toen hij wethouder was,
naast dit ambt nog zijn advocatenpractijk. Het is voor een
wethouder evenmin als .voor een lid van Gedeputeerde Staten
noodig, dat hij zich geheel aan zijn ambt wijdt. Wel wordt
van een wethouder veel meer geëischt dan van een gedepu
teerde, maar dat de geheele persoon geëischt wordt, zou naar
mijn meening ook niet goed zijn. Een wethouder moet wel
degelijk zijn particuliere werkzaamheden kunnen hebben.
Wanneer de wethouder van negen tot vijf bezet was, dan
zou zijn salariëering heel anders moeten zijn. Als ik in aanmer
king neem het salaris, dat hier een goed jaar geleden werd
voorgesteld voor de hoofden van bedrijven, dan zou ik toch
willen vragen, of de persoon, die de leiding moet geven aan
de verschillende bedrijfsdirecteuren, nog lager gesalarieerd
moet worden dan de hoofdambtenaren ik bedoel nu niet
eens de hoofden van de bedrijven, maar de chefs van de
secretarie. Wij moeten tot een betere salariëering geraken,
en daarnaast moet het wethouderschap niettemin een eere
ambt blijven; de salariëering is dan nog altijd niet in even
redigheid met het werk.
Ik geloof niet, dat het noodig is, meer argumenten hieraan
toe te voegen. De heer van der Eist, de voorzitter van de
Commissie, en de heeren Briët, Heemskerk en Pera hebben het
voorstel reeds uitstekend verdedigd. Ik wil alleen nog zeggen,
dat ik het van groot belang vind, dat het voorstel van de
Commissie wordt aangenomen. Ik, die dagelijks op het Stad
huis aanwezig ben, weet wat daar te doen is en ik vermoed,
dat het na September nog veel drukker zal worden. Ik meen
ook, dat het in den laatsten tijd voor sommige Wethouders
al veel drukker is geworden, maar dat zij bij de tegenwoordige
salariëering toch andere dingen niet hebben kunnen prijsgeven,
hetgeen als de werkzaamheden in de gemeente dat noodig
maakten, toch mogelijk moest zijn. Ik spreek hier natuurlijk
in abstracto, want ik weet niet, wie in September tot Wet
houder zullen worden gekozen, maar indien wij eens aannemen,
dat er dan een geheel nieuw corps zal komen, dan is het noodig,.
dat die heeren zich behoorlijk in de zaken inwerken, hetgeen
hun veel tijd zal kosten. Verhoogen wij de salarissen niet,
dan zou het gevolg daarvan kunnen zijn, dat daardoor niet
de, laat mij het noemen, eerste-rangskrachten uit dep Raad
tot het wethoudersambt zouden komen. Dit zou medebrengen
dat vele zaken nog eens door den Burgemeester in tweede
instantie moesten worden behandeld. Vroeger kon dat, maar
in een gemeente als Leiden thans is, is dit niet meer mo
gelijk. De toestand, die vroeger in kleinere gemeenten bestond,
dat het wethouderschap een bijbetrekking was en de Bur
gemeester over alles het oog liet gaan, bestaat, althans in
Leiden, tegenwoordig niet meer.
Ik wijs in dit verband op de volkshuisvesting, welke vroe
ger een gering onderdeel van het gemeentebeheer vormde,
doch die thans talrijke bemoeiingen met de verschillende
bouwvereenigingen met zich brengt. Ik noem verder de sociale
aangelegenheden, die tegenwoordig zeer veel tijd en toewijding
vorderen. Wat hebben wij vandaag niet al zaken behandeld,
waar men vroeger niet aan gedacht zou hebben?
Waar de werkzaamheden van het College zich in de laatste
jaren zoo, en op zpo velerlei gebied, hebben uitgebreid, daar is
het voor mij als Burgemeester gewenscht, dat ik behoorlijk ge-
salariëerde helpers heb, op wie ik steeds kan rekenen en tot
wie ik kan en mag zeggen: neemt gij eens dit of dat van
mij over. Ik geloof dus werkelijk, dat de som, die de heer
Briët voorstelt, niet te hoog is. Ik zou nog wel hooger willen
gaan, maar omdat Leiden niet tot wat men noemt de rijke
gemeenten behoort, kan ik mij met het voorstel om den
wethouders een salaris van 3Ó00.'sjaars toe te kennen,
wel vereenigen.
Wat betreft den datum van het ingaan der verhoogde jaar
wedde, meep ik, dat, waar dit reeds op uitstekende wijze
door verschillende heeren is verdedigd, ik mij van beschou
wingen kan onthouden, op gevaar anders in herhaling te
vervallen.
Ik eindig dus met als mijne meening uit te spreken, dat
het voor eene goede behartiging van de belangen van onze
gemeente, ook in dien zin, dat alle zaken tot hun recht komen
en dat er eene goede leiding voor de ambtenaren bestaat,
wenschelijk is, dat de Raad het voorstel, zooals het ingediend
is door de Commissie en zooals het geamendeerd is door den
heer Briët, aanneemt.
De beraadslaging wordt gesloten en het amendement van
den heer Briët, daarop in stemming gebracht, verworpen met
13 tegen 10 stemmen.
Tegen stemmen de heerenJ. P. Mulder, Hoogenboom,
Sijtsma, van Gruting, Pera, Wilmer, Timp, van Romburgh,
van der Eist, Zwiers, Knappert. Jaeger en Planjer.
Vóór stemmen de heeren: Oostdam, de Boer, Huurman,
Sasse, Fokker, A. Mulder, Heemskerk, Briët, Reimeringer
en van Tol.
(De Wethouders onthielden zich -van stemming).
De Voorzitter. Verlangt iemand stemming over het voor
stel van de Commissie ad hoe om te bevorderen, dat het
salaris van de Wethouders op 2500.wordt gebracht?
De heer Fokker. Nu stem ik tegen, Mijnheer de Voorzitter.
Voor 3000.had ik een motief kunnen vinden, rnaar een
verhooging tot 2500.acht ik zoo gering dat ik in verband
met de gewijzigde waarde van het geld dit bedrag eigenlijk
precies gelijk stel met het toekennen van het tegenwoordige
salaris, zoodat ik nu tegen stem, waar deze geringe verhooging
de keuze m. i. volstrekt niet zal verruimen noch het ambt
bezoldigen overeenkomstig het karakter, dat wij hieraan in
dezen Raad thans algemeen toekennen.
De heer Huurman. M. d. V. Ik schaar mij volkomen aan
de zijde van den heer Fokker, ik zal nu ook tegenstemmen.
De Voorzitter. Ik zou den heeren in gemoede willen aan
raden, dat niet te doen. Men moge zeggen: nu ik niet ten
volle mijn zin gekregen heb, wensch ik het geheele voorstel te
verwerpen, rnaar ik geloof, dat dit een zeer slechten invloed op
den gang van zaken zou hebben. De heeren zullen begrijpen,
dat, hoe de afloop van de verkiezingen ook mag zijn, en wie
ook wethouder mag worden, het College van Burgemeester
en Wethouders deze aangelegenheid niet zoo licht opnieuw aan
de orde zal brengen.
Het is, zooals ik reeds meen gezegd te hebben (en ik, die
hier bekend ben, weet het): een salaris van 1500.is geheel
onvoldoende. Het komt mij daarom niet goed voor, de zoo
zeer noodige verhooging te verwerpen.
Het voorstel van de Commissie ad hoe wordt in stemming
gebracht en aangenomen met 20 tegen 3 stemmen.
Vóór stemmen de heeren J. P. Mulder, Oostdam, de Boer,
Hoogenboom, van Gruting, Pera, Wilmer, Timp, van Romburgh,
Sasse, van der Eist, A. Mulder, Heemskerk, Briët, Reimeringer,
Zwiers, Knappert, Jaeger, Planjer en van Tol.
Tegen stemmen de heeren Sijtsma, Huurman en Fokker.
(De Wethouders onthielden zich ook thans van stemming.)
De Voorzitter. Thans komen wij aan het tweede gedeelte
van het voorstel, namelijk
b. tot vaststelling van een verordening, regelende de pension-
neering der Wethouders.
Ik stel aan de orde de algemeene beschouwingen.