81 (lering van den Bouw van Werkmanswoningen wordt ver leend, wordt gelezen als volgt: »Het voorschot wordt verstrekt tegen dezelfde rente en aflossing in evenveel gelijke annuïteiten als de gemeente aan het Rijk moet betalen. In de door de vereeniging aan de gemeente te betalen annuïteiten worden door de gemeente bijdragen toegekend ten bedrage van respectievelijk tweemaal, vier derde maal en tweemaal het bedrag der bijdragen, die dooi de gemeente van het Rijk worden genoten, met dien verstande evenwel, dat, wanneer de bijdragen van Rijkswege aan de gemeente ophouden of worden verminderd, de bijdragen van de gemeente aan de vereeniging eveneens ophouden, dan wel een evenredige vermindering ondergaan."; 3°. sub a der voorwaarden, waaronder het voorschot ten behoeve van het '2e bouwplan aan de vereeniging zal worden verleend, wordt gelezen ais volgt: »Het voorschot wordt verstrekt tegen dezelfde rente en aflossing in evenveel gelijke annuïteiten als de gemeente aan het Rijk moet betalen. In de door de vereeniging aan de gemeente te betalen annuïteiten worden door de gemeente bijdragen toegekend ten bedrage van respectievelijk tweemaal en vier derde maal het bedrag der bijdragen, die door de gemeente van het Rijk worden genoten, met dien verstande evenwel, dat wanneer de bijdragen van Rijkswege aan de gemeente ophouden of worden verminderd, de bijdragen van de gemeente aan de vereeniging eveneens ophouden, dan wel een evenredige vermindering ondergaan." 4°. sub i en h der voorwaarden, waaronder resp. de voor schotten ten behoeve van het 1° en 2° bouwplan worden verleend, worden gelezen als volgt: »de gemeente zal, zoolang het voorschot niet geheel is afgelost, met goedkeuring van Gedeputeerde Staten, of bij weigering met Koninklijke goedkeuring, het recht hebben, alle bezittingen der vereeniging, met het voorschot verkregen, met de daarop rustende lasten en verplichtingen en alle schulden der vereeniging, voorzoover die ten behoeve van die bezittingen zijn gemaakt, gezamenlijk over te nemen, tegen betaling van een bedrag, door Gedeputeerde Staten goedge keurd of bij weigering door de Kroon vast te stellen, met dien verstande, dat boven het voor de verwerving of instand houding van die bezittingen aangewende deel van het eigen vermogen van de vereeniging, slechts eene billijke vergoeding voor noodzakelijke met den eigendomsovergang verband hou dende kosten wordt uitgekeerd"; 5°. aan sub n en m der voorwaarden, waaronder resp. de voorschotten ten behoeve van het 1° en 2° bouwplan worden verleend, wordt toegevoegd de volg'ende bepaling: »De vereeniging zal evenwel, behalve aan personen, die- tengevolge van maatregelen tot verbetering van de volks huisvesting hunne huisvesting verloren en niet in staat zijn den vollen prijs voor eene voor hun gezin geschikte woning te betalen, hare woningen niet verhuren beneden den prijs, welke voor woningen van de door haar gebouwde soort in het betrokken deel der gemeente te bedingen is". B. over te gaan tot vaststelling van nevensgaanden supple- toiren begrootingsstaat, waarop de verkrijging en verleening der sub A bedoelde voorschotten, de verkrijging van het voorschot voor den aankoop en den aanleg van het volkspark, den verkoop van den grond, bestemd voor het sub A bedoelde 2e bouwplan aan de Vereeniging tot bevordering van den bouw van Werkmanswoningen, alsmede de kosten van aanleg van het Volkspark zijn geregeld; C. ons College te machtigen tot H. M. de Koningin het verzoek te richten: a. de bij K. B. van 20 Juli 1918 nis. 72 en 74 aan de ge meente Leiden verleende voorschotten van ten hoogste ƒ764.800 70.000 grondvoorschot en 694.800 bouwvoorschot) en ten hoogste 173.600 12.600 grondvoorschot en 161.000 bouwvoorschot), teneinde de gemeente in staat te stellen voorschotten van gelijke bedragen te verleenen aan de Ver eeniging tot bevordering van den bouw van Werkmanswo ningen alhier ten behoeve van den aankoop van grond voor en den bouw van resp. 147 woningen en 2 pakhuizen en 30 woningen op en nabij het z.g. Kooiterrein, te verhoogen, voor zooveel het eerste bouwvoorschot betreft met ten hoogste 64.300 en voor zooveel het tweede bouwvoorschot betreft met ten hoogste 14.900, een en ander met het oog op de na de gehouden aanbesteding gebleken hoogere bouwkosten; b. in verband met de te verleenen hoogere voorschotten sub a bedoeld, verhooging der toegezegde bijdragen in de betaling van de ter zake aan het Rijk verschuldigde annuï teiten aan te vragen op den van Rijkswege vastgestelden voet. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 108. Leiden, 18 April 1919. In verband met de in Uwe Vergadering van 3 dezer vast gestelde nieuwe salarisregeling voor de leeraressen en leeraren aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes, zal ook de wedde van de twee tijdelijke leeraressen opnieuw dienen te worden vastgesteld. Het komt ons 't meest rationeel voor, dat hare bezoldiging ook thans weder naar analogie van de bezoldiging der vaste leeraressen wordt bepaald. De tijdelijke leerares in de geschiedenis en aardrijkskunde, Mej. C. II. Kool. door wie boven het voor de vaste leeraressen vastgestelde maximum van 16 lesuren per week, nog 't weke- lijksche lesuren worden gegeven, zal dan met ingang van 1 Januari 1919 eene bezoldiging moeten ontvangen van 2200. 4X/116.— ƒ2640.— per jaar en de tijdelijke leerares in de Erigelsche taal en letterkunde, Mej. G. de Vries, die 8 lesuren per week geeft, X ƒ2200ƒ1100.'sjaars. Wij geven U mitsdien in overweging de jaarwedde van de tijdelijke leerares in de geschiedenis en aardrijkskunde aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes Mej. C. H. Kool te be palen op 2640 voor het geven van 20 lesuren 's weeks en de jaarwedde van de tijdelijke leerares in de Engelsche taal en letterkunde aan die inrichting, Mej. G. de Vries, te bepalen op 1100.— voor het geven van 8 wekelijksche lesuren, een en ander met ingang van 1 Januari 1919. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 109. Leiden, 18 April 1919. Onder verwijzing naar nevensgaand schrijven van Commis sarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit geven wij U in overweging: 1°. goed te keuren, dat over het jaar 1918 voor normale uitbreidingen der Gasfabriek 69.500 en der Electriciteits- fabriek 181.700 is besteed; 2°. in verband met d$ sub 1 bedoelde uitbreidingen het uitbreidingskapitaal der Gasfabriek aan te vullen met 70.000 en dat der Electriciteitsfabriek met ƒ180.000, onder bepaling, dat jaarlijks door de fabrieken aan de gemeente zal worden betaald 5| rente van de door haar geleende kapitalen en dat te beginnen met het jaar 1919 jaarlijks voor zooveel be treft het aan de Gasfabriek verstrekte kapitaal 5 °/o en voor zooveel betreft het aan de Electriciteitsfabriek verstrekte kapitaal zal worden bestemd tot aflossing van schuld of kapitaal belegging; 3°. over te gaan tot vaststelling van den hierbij overge- legden suppletoiren begrootingsstaat, groot 250.000. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 10 April 1919. Wij hebben de eer U mede te deeien, dat de normale uit breiding van de Stedelijke Fabrieken, in verband met de levering van Gas en Electriciteit volgens de bestaande ver ordeningen, in 1918 heeft bedragen: voor de Electr.fabriek voor de Gasfabriek Gashouders en toe stellen 7500.— Hoofdbuizen 6000.— Dienstleidingen 6000.— Muntleidingen 19000.- Meters 31000.— 09500.- tl.-S. kabelnet Leiden H -S. kabelnet buitengem. Transformatoren- statiofis L.-S. kabelnet L.-S. bovengr. net 12000. Huisaansluitingen ondergr. 60000 fl uisaansluitingen bovengr. Transformatoren60000. Electr.meters 33000. 3200.— 4000 - 5000 2000.— 2500.— ƒ181700. L)e daarvoor benoodigde sommen zijn voorloopig uit het Kasgeld der Fabrieken bestreden, dat thans aangevuld zal moeten worden; wij achten het mitsdien noodzakelijk, dat aan het uitbreidingskapitaal een bedrag van rond 70000.— voor de Gasfabriek en rond ƒ180000.voor de Electriciteits fabriek worde toegevoegd. Volgens artikel 25 van de verordening, houdende reglement op het beheer en bestuur der Stedelijke Fabrieken (Gem.blad 1914 n°. 321, zooals dit luidt ingevolge de verordening van I Maart 1917 (Gem.blad n°. 20), zal de aflossingstermijri zoo veel mogelijk in overeenstemming moeten worden gebracht met den termijn van afschrijving voor de daartegen aan te schaffen bezittingen. Het komt ons gewenscht voor, dien atlossingstermijn te bepalen op 5 jaarlijks voor eerstgenoemd kapitaal en op 2-| jaarlijks voor het iaatstgenoerhde.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 17