DONDERDAG 3 APRIL 1919. 81 Gymnasium en de Hoogere Burgerschool voor Jongens, welke beide zijn ingericht voor opleiding van jongens. Professor Damsté heelt dan ook gezegd, dat het gewenscht is, dat leeraressen aan meisjes onderwijs geven. Het is derhalve niet onwaarschijnlijk, dat er in de toekomst eene reorganisatie van deze school zal plaats hebben, waardoor het mogelijk zal worden, opgeleid te worden voor dezelfde examens als aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens. Zoover zijn wij evenwel nog niet en daarom acht ik mijn voorstel voor het oogenblik r.og wel voldoende. De heer Wilmer. M. d. V. Wanneer ik den geachten Wet houder goed heb begrepen, dan zou naar de meening van Burgemeester en Wethouders de voorgestelde regeling den toets der vergelijking met andere gemeenten gerust kunnen doorstaan. Toch zou de geachte Wethouder het amendement van den heer Reimeringer willen overnemen. Mag ik weten welke reden daarvoor bestaat? Wanneer Burgemeester en Wethouders meenen, dat hunne regeling den toets der kritiek kan doorstaan, dan acht ik een dergelijke vrijgevigheid misplaatst. De heer Pera. M. d. V. De heer Reimeringer heeft gesproken over reorganisatie van deze school. Ik zou zeggen: als het zoover is, dan kunnen wij daarover praten. Er zal, gezien den tegen woord igen gang van zaken, heel wat moeten ver anderen, wil het doel van den heer Reimeringer kunnen worden bereikt. Bovendien bestaat er voor de meisjes gelegenheid om zich te bekwamen, zooals de heer Reimeringer zou willen doen geschieden door middel van deze school. Ik begrijp, hoe Burgemeester en Wethouders er toe komen, om het amendement van den heer Reimeringer over te nemen. Men wil tusschen de verschillende meeningen een middenweg zoeken. Ik voor mij ben van meening, dat de door Burge meester en Wethouders voorgestelde regeling beslist voldoende is. Daarmede moet men zich tevreden stellen. Nu zegt de heer van der Eist, dat de leeraressen nog meer verlangen. Wij hebben genoegzaam ondervonden, dat wanneer een voor stel voor een nieuwe salarisregeling wordt gedaan, het zelden voorkomt, dat men zegt: het is 'goed; wij zijn tevreden. Ik zal dan ook stemming vragen over het gewijzigd voorstel van Burgemeester en Wethouders en er tegenstemmen, omdat ik het oorspronkelijk voorstel van Burgemeester en Wet houders voldoende acht. De heer Oostdam. M. d. V. Gehoord de heldere uiteenzetting van dèn geachten Wethouder, zal ik mij tevreden stellen met het amendement van den heer Reimeringer en niet verder gaan. De heer van der Lip. De heer Wilmer heeft gezegd, dat ik zou hebben gezegd, dat de regeling zooals die door Burge meester en Wethouders is voorgesteld, uitstekend den toets der kritiek kan doorstaan, vergeleken met de regelingen van andere gemeenten. Mijnheer de Voorzitter. Zoo sterk heb ik mij niet uitgedrukt. Ik heb gezegd, dat de regeling voor ons moeilijk was, omdat de salarissen van deze leeraressen in verschillende plaatsen op zeer uiteenloopende wijze zijn geregeld. De heer Hoogenboom kan terecht wijzen op plaatsen waar de salarissen hooger zijn, want b.v. in Arnhem en Utrecht dat geef ik grif toe zijn inderdaad de salarissen veel hooger. Maar ik heb aan den anderen kant plaatsen genoemd waar de salarissen on geveer gelijk zijn aan die, welke wij hebben voorgesteld om aan te toonen, dat wij maar niet willekeurige cijfers hebben genomen en dan nog wel zeer lage. Maar wij zijn, zooais ik reeds zei, bereid om mede te gaan met het amendement van den heer Reimeringer, omdat wij toch ook dit niet uit het oog moeten verliezen, dat, al is onze regeling op zichzelf met het oog op het aantal lesuren ook billijk, de mogelijkheid bestaat dat de leeraressen liever naar andere plaatsen zullen gaan, omdat zij daar door een hooger aantal lesuren hooger salaris kunnen krijgen. Daarom geloof ik dat het verstandig zal zijn om met het amendement van den heer Reimeringer mede te gaan, maar ik blijf mij verzetten tegen het amendement van de heeren Hoogenboom en van der Eist. De heer Hoogenboom heeft nog den heer Reimeringer ge raden 7 verhoogingen voor te stellen en in dien geest zijn amendement te wijzigen, met welk idee de heer Reimeringer zich echter niet kan vereenigen, maar al zou de heer Rei meringer dat wel hebben gedaan, dan toch zouden Burge meester en Wethouders daarin niet zijn getreden. Wij willen alleen overnemen het amendement, zooals het is ingediend. Mochten er nog veranderingen in gebracht worden dan zouden wij het niet meer kunnen overnemen. Verder willen Burgemeester en Wethouders dus in geen geval gaan en wanneer de heer Pera of andere heeren tegen het amendement blijven, dan is het het beste, dat het amende- ment-Reimeringer maar in stemming wordt gebracht. Dan kunnen die heeren er tegen stemmen en de Wethouders zullen dan voor stemmen. De heer Hoogenboom. M. d. V. Het is ons opgevallen, dat in artikel 2 laatste alinea eene bepaling staat, die slechts geldt voor de Directrice van de Hoogere Burgerschool voor Meisjes. In het eerste voorstel van Burgemeester en Wethouders (Ingekomen Stuk No 1 van 1919) komt deze bepaling ten opzichte van de Hoogere Burgerschool voor Meisjes niet voor. Het bevreemdt ons, dat deze bepaling slechts geldt voor de Directrice van de Hoogere Burgerschool voor Meisjes. Wij achten dit onjuist, waarom wij voorstellen deze bepaling te schrappen. Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer van der Lip. M. d. V. Laat ik even een misver stand mogen wegnemen. Ik begrijp nu hoe de heeren er toe zijn gekomen dit voorstel te. doen. Wanneer het waar was, wat zij veronderstellen, dat deze bepaling alleen zou gelden voor de Directrice van de Hoogere Burgerschool voor Meisjes, dan zouden zij groot gelijk hebben. Maar dit is niet zoo. Voor den Rector en den Directeur der Hoogere Burgerschool voor Jongens geldt precies hetzelfde. De bepaling van artikel 5 laatste lid van de Verordeningen voor Gymnasium en Hoogere Burgerschool voor Jongens geldt alleen voor de leeraren en niet voor den Rector en den Directeur, wier jaarwedde ge heel in artikel 1 wordt geregeld. De verordening op de Hoo gere Burgerschool voor Meisjes zit echter anders in elkaar. Daarin is geen apart artikel voor de Directrice. Zooals het dus eerst geredigeerd was, gold de bepaling omtrent het bezit van den Doctorstitel ook voor haar. Om dit te redresseeren en dus de Directrice, wat dit punt betreft, op één lijn te stellen met den Rector en den Directeur, hebben wij nader hand deze bepaling er nog aan toegevoegd. De heer Hoogenboom. M. d. V. Ik vind het toch wel vreemd, dat in dat geval de leeraren wel voordeel van hun doctors titel zouden hebben, terwijl dit niet het geval zou zijn met den Rector en den Directeur. De heer van der Lip. M. d. V. Men moet om tot Rector benoemd te kunnen worden den doctorstitel bezitten. Daarom ontvangt de Rector geen extra belooning voor dien titel. Voorden Directeur'der Hoogere Burgerschool voor Jongens is hetzelfde bepaald, omdat wij het salaris van dezen precies gelijk wilden stellen met dat van den Rector. Dit is nu al in de aangenomen verordeningen vastgesteld. Nu is het toch, dunkt mij, consequent om voor de Directrice van de Hoogere Burgerschool voor Meisjes denzelfden regel te volgen. Daar voor dient nu juist de zinsnede, die de heeren wilden schrappen. Dit wetende, kunnen naar mijne meening, de heeren voor stellers van het amendement toch niet anders doen dan het intrekken. De heer Hoogenboom. M. d. V. Ik vind het een eigenaardig geval, dat aan een leeraar wel voor den doctorstitel 2 dienst jaren meer worden vergolden en niet aan den Rector en den Directeur. De heer van der Lip. De Rector moet den doctorstitel bezitten. De heer Knappert. Ik moet mij scharen aan de zijdp van den heer Hoogenboom en zeggen, dat ik het niet begrijp. De Wethouder zegt, wat een onbegrijpelijke mensehen, maar ik moet toch vragen wanneer een Directrice den doctorsgraad bezit, geniet zij dan niet de voordeelen daarvan? De heer van der Lip. Dat is in het salaris uitgedrukt; dan hebben zij een hooger salaris. De heer Knappert. Maar de Rector krijgt toch ook, omdat hij Rector is een hooger salaris en bovendien nog de voor deelen van zijn doctorstitel? De heer van der Lip. Neen. Noch de Rector, noch de Directeur aan de Jongens Hoogere Burgerschool, noch de Directrice aan de Meisjes Hoogere Burgerschool hebben daar extra voordeel van. De heer Hoogenboom. Dan trek ik mijn amendement in. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van de heeren Hoogenboom en van der Eist wordt, nadat daarvan het gedeelte, betrekking hebbende op

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 23