DONDERDAG 3 APRIL 1919. 77 als voor de overige leeraren van de Hoogere Burgerschool en het Gymnasium zal worden bepaald. Ik begrijp wel, dat zij niet kunnen toezeggen eene zoodanige regeling in te voerenmaar ik ben er mede tevreden, wanneer ik de toezegging mag ontvangen, dat door Burgemeester en Wethouders in deze richting zal worden gewerkt, zoodat de nieuwe regeling dan niet zal ingaan met 1 September a. s., maar mei 1 Januari 1.1. zal worden beschouwd te zijn inge gaan. Ik geloof mijn amendement voldoende te hebben toe gelicht en ik zie verlangend naar een antwoord van Burgemeester en Wethouders uit. De Voorzitter. Wordt het amendement voldoende onder steund? Zoo ja, dan maakt het een onderwerp van beraad slaging uit. De heer van der Lip. M. d. V. Het doet mij genoegen, dat de heer Fokker heeft ingezien, dat zijn amendement niet voor verwezenlijking vatbaar is. Dit amendement toch is onuit voerbaar, omdat het traktement voor den gymnastiekleeraar niet is onderverdeeld in een post voor de lessen bij het Middelbaar en bij het Lager onderwijs. Het is één traktement voor den geheelen werkkring. Men zal begrijpen dat Burge meester en Wethouders het onaangenaam hebben gevonden voor dezen leeraar een uitzondering te moeten maken, wat betreft den datum van het in werking treden van de nieuwe salarisregeling, maar dit kon niet anders omdat met de be staande verordening niet te bepalen is welk gedeelte van de wedde geldt voor de lessen aan de Hoogere Burgerschool en welk gedeelte voor de lessen aan de lagere scholen. Wanneer Burgemeester en Wethouders er een gat in hadden gezien, dan zouden zij zelf wel een regeling hebben ontworpen om dezen leeraar, wat dit punt betreft, gelijk te stellen met de andere leeraren. Nu vraagt de heer Fokker of Burgemeester en Wethouders bereid zijn, wanneer later het gymnastiekonderwijs in zijn geheel wordt geregeld, deze zaak nog eens onder de oogen te zien en te overwegen, of het soms mogelijk zal zijn ook aan de salarisregeling van den leeraar in de gymnastiek terug werkende kracht te verleenen tot 1 Januari van dit jaar. Ik wil zeer gaarne de verzekering geven, dat wij zullen over wegen, of er een middel is om tegemoet te komen aan het bezwaar van den heer Fokker. Het zal Burgemeester en Wet houders zelfs aangenaam zijn, wanneer zij een oplossing kunnen vinden. Voor het oogenblik is er echter mijns inziens niets aan te doen. De heer Fokker. M. d. V. Na de bijzonder aangename wijze naar vorm en inhoud waarop de geachte Wethouder mij heeft geantwoord en zijne betuiging, dat het Burgemeester en Wet houders aangenaam zal zijn aan mijn verlangen tegemoet te komen, acht ik het onnoodig mijn amendement te handhaven en trek ik het derhalve in. De Voorzitter. Aangezien de heer Fokker zijn amendement heeft ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De beraadslaging wordt gesloten. Artikel 14 wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Daarop wordt de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. XVII. Verordening, houdende regeling van de jaarwedden der leeraren aan het Gymnasium te Leiden. (Zie lng. St. No. 4, 19 en 80.) De heer van der Lip. Dezelfde wijzigingen, die door aan neming van de desbetreffende amendementen in de vorige verordening hebben plaats gehad, zullen Burgemeester en Wethouders natuurlijk ook aanbrengen in deze verordening. Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De op deze verordening door den heer Eerdmans ingediende amendementen, gelijkluidend aan de niet-aangenomen amen dementen op de verordening, houdende regeling van de jaar wedden der leeraren aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens te Leiden, worden door den voorsteller ingetrokken. Artikel 1 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Bij artikel 2 nemen Burgemeester en Wethouders het amen- dement-Reimeringer om sub b en c in plaats van het cijfer 12 te lezen »10" over, terwijl zij in verband met de aan neming van het amendement van de heeren Briët en Fokker op artikel 2 der verordening, houdende regeling van de jaar wedden der leeraren aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens te Leiden aan dat artikel een nieuwe alinea toevoegen, luidende »Een leeraar, die door les te geven in parallelklassen ge durende drie achtereenvolgende jaren eene bepaalde bezol diging geniet, kan door opheffing der parallelklassen niet in salaris achteruitgaan." Het amendement van den heer Reimeringer, van dezelfde strekking, wordt door den voorsteller ingetrokken. Het gewijzigde artikel 2 wordt daarna zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 3 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. In artikel 4 wijzigen Burgemeester en Wethouders het woord »twaalf" sub b en het cijfer 12 sub c beide in het cijfer »10", terwijl zij het cijfer 26 in de voorlaatste alinea vervangen door 24. Het aldus gewijzigd artikel wordt daarop zonder beraad slaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 5 wijzigen Burgemeester en Wethouders door achter het woord »leeraar" te laten vervallen de woorden »of leerares" en achter het woord «onderwijzer'' de letters (es), waarna het artikel zonder hoofdelijke stemming wordt aangenomen. De artikelen 6 tot en met 14 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Bij artikel 15 trekt de heer Fokker zijne amendementen, gelijkluidend aan die op artikel 14, le en 2e alinea, le zin snede der verordening, houdende regeling van de jaarwedden der leeraren aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens te Leiden, in. Het artikel wordt daarop zonder hoofdelijke stemming ongewijzigd aangenomen, en de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. XVIII. Verordening regelende de jaarwedden der leeraressen en leeraren aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes te Leiden. (Zie lng. St. No. 1, 19 en 80). De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Knappert. M. d. V. Een paar maanden geleden, toen deze verordening voor de eerste maal ter sprake kwam, zouden wij aan de algemeene beschouwingen zijn begonnen. Toen heeft echter de Voorzitter gezegd, dat het beter was om die uit te stellen totdat de verordening zelf in behandeling kwam en dat is natuurlijk gebeurd. Ik meen van het houden van algemeene beschouwingen thans te kunnen afzien. Ik heb den geachten Wethouder gezegd, wat ik op mijn hart had. Ik wil evenwel van deze gelegenheid gebruik maken een tweetal vragen te stellen omtrent een paar dingen, die mij niet duidelijk zijn geworden en die niet bij de artikelen ter sprake kunnen worden gebracht. Mijn eerste vraag is deze: In art. 1 sub B wordt genoemd de leerares in de nieuwe talen. Heeft de geachte Wethouder hierbij ook gedacht aan de tijdelijke leerares in het Engelsch aan de Hoogere Burgerschool, die hier niet wordt vermeld en voor wie het wenschelijk is, dat zij deelt in het voorrecht der nieuwe verordeningen; zoo dit niet het geval mocht zijn, of hij dan wellicht een middel weet dit gedaan te krijgen? Mijn tweede vraag geldt de laatste alinea van art. 2. Ik lees daar dat voor een Doctor, gepromoveerd aan een Neder- landsche Universiteit twee jaar meer dan de werkelijke diensttijd wordt vergolden. Ik juich deze bepaling ten zeerste toe, omdat dit is eene premie voor de leerares aan de Hoogere Burgerschool, maar dan lees ik in de laatste alinea: deze bepaling geldt niet voor de Directrice. Zou ik ook mogen vernemen, hoe het komt, dat de Direc trice in dat voordeel niet deelt? De heer van der Lip. M. d. V. Wat de eerste vraag van den heer Knappert betreft, moet ik hem er op wijzen, dat het hier betreft eene tijdelijke leerares en dat voor eene tijdelijke leerares geen wedde in de verordening wordt vast gesteld, maar dat dit volgens het voorschrift van artikel 6 wordt bepaald bij de aanstelling. Wanneer de salarisregeling voor de vaste leeraressen is gewijzigd, zullen Burgemeester en Wethouders dienen te overwegen of er nu ook verandering in de jaarwedden der tijdelijke onderwijzeressen behoort ge bracht te worden en zoo ja, dan zullen zij met voorstellen bij den Raad komen. Op het oogenblik is echter deze kwestie niet aan de orde. De tweede vraag zal ik thans niet beantwoorden, omdat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 19