DONDERDAG 3 APRIL 1919.
75
Indien aan een leeraar in de gymnastiek het perceel Pieters
kerkgracht No. 5 als ambtswoning wordt aangewezen met
genot van verlichting en duinwater, zal van zijn wedde een
bedrag van 300.worden ingehouden."
De Voorzitter. Door de heeren Hoogenboom en van der
Eist is op dit artikel een amendement ingediend, om in
artikel 4 laatste alinea in plaats van 300 te lezeri 400.
De heer Hoogenboom. M. d. V. Volgens den heer van der
Eist en mij is de vrije ambtswoning met vrij licht, vrije water
leiding te laag getaxeerd op 300.waarom wij hebben
voorgesteld dit bedrag te bepalen op 400.
Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer van der Lip. M. d. V. Het is natuui lijk moeilijk
om te ciiscussieeren over de vraag ot dit bedrag moet worden
gesteld op 300of op 400.Ik wensch evenwel op
enkele dingen te wijzen. De taxatie van de vrije woningen
der ambtenaren is ook niet aan den hoogen kant geweest.
Daarom is het billijk, dat wij thans ook niet te hoog taxeeren.
En daar is ook wel reden voor, omdat het bewonen van een
ambtswoning zijne bezwaren met zich brengt. Zoo heeft de
betrokken leeraar ouder ander veel last van gebel tot 's avonds
laat toe voor alleilei boodschappen. Op die manier is men
eigenlijk nooit vrij.
Er is nog een andere reden, waarom ik de aanneming van
het amendement zou betreuren. De heeren hebben in de stukken
kunnen lezen, dat de heer Steijns genoegen wil nemen met
deze regeling. Het is namelijk altijd een dubieus punt of men
een personeele toelage kan afnemen zonder goedkeuring van
den betrokken persoon. Ik laat deze kwestie geheel in het
midden, maar Burgemeester en Wethouders hebben het in
ieder geval raadzaam gevonden met den betrokken leeraar te
ondei handelen en het resultaat is geweest, dat de heer Steijns
er mede accoord gaat de toelage te doen vervallen, wanneer
ten minste zijn tiaktement wordt vastgesteld op het bedrag
dat door Burgemeester en Wethouders is voorgesteld en de
ambtswoning enz., wordt getaxeerd op. het door ons genoemde
bedrag van f 300.Ook om deze reden zou ik het op prijs
stellen wanneer het amendement werd ingetrokken of ver
worpen. Wij blijven dan buiten alle moeilijkheden.
De heer Hoogenboom. M. d. V. Ik wil nog gaarne toelichten,
waarom ik het bedrag van 300.te laag acht. De ver
lichting zou ik willen taxeeren op 130.het water op
30.a 40,—. Voor huishuur blijft dan over eene som
van 130.Dit is toch zeker wel eene heele lage taxatie.
Daarom acht ik het billijk het bedrag van ƒ300.met ƒ100.
te ver hoogen. Nu kan het wel zijn, dat de heer Steijns heelt
verklaard met de regeling van een aftrek van ƒ300.— genoegen
te willen nemen, doch ik geloof, dat die aftrek wat al te klein is
Het zou mij niet verwonderen wanneer hij met een aftrek
van ƒ400.ook genoegen zou hebben genomen. Maar wanneer
dit de heele regeling met den heer Steijns in gevaar brengt,
zal ik er niet op staan het voorstel te handhaven.
De heer van der Lip. Wanneer wij hier gaan rekenen op
de wijze zooals de heer Hoogenboom doet, dan zou men met
andere ambtenaren misschien ook wel eens tot eene herziening
van het voor h<m vastgestelde bedrag moeten komen.
Ik herhaal, dat Burgemeester en Wethouders hiervan uit
zijn gegaan dat. waar zij ook aan andere ambtenaren voor
het genot van vrije woning niet te veel in rekening hebben
gebracht, omdat het bewonen van een ambtswoning altijd
min of meer bezwaarlijk is, zij in dit geval denzelfden regel
moeten volgen.
Wat het overleg met den heer Steijns betreft, zou ik willen
opmerken, dat hij ten deze een zeer welwillende houding heeft
aangenomen en ook daarom zou het mij spijten wanneer deze
zaak door het amendement van de heeren Hoogenboom en
van der Eist op losse schroeven werd gezet.
Ik geloof, dat nu men weet hoe de vork in den steel zit,
de heeren Hoogenboom en van der Eist verstandig zullen doen
hun amendement in te trekken.
De heer Hoogenboom. Dat zal ik dan ook doen.
Het door den heer Eerdmans op dit artikel ingediende
amendement, luidende:
»sub b vervallen de woorden «12 of meer, doch"; c vervalt"
wordt eveneens door den voorsteller ingetrokkén.
De beraadslaging wordt gesloten.
Art. 4 wordt, nadat door Burgemeester en Wethouders het
cijfer 12 sub b en c is gewijzigd in 10, zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
De heer van der Lip. M. d. V. Bij ait. 5 zou ik even nog
een foutje, dat in de redactie van dat artikel is ingeslopen,
willen verbeteren.
Er wordt in dat artikel gesproken van «leeraar of leerares"
en achter onderwijzer staat (es). Aangezien nu in de geheele
verordening overal wordt gesproken van leeraren waaronder
c. q. ook leeraressen vallen, is het natuurlijk wenschelijk
het woord leerares en (es) achter onderwijzer te schrappen.
Wanneer wij het zoo laten staan, is het net alsof alleen maar
deze eene bepaling ook geldt voor leeraressen en de andere
bepalingen alleen maar voor leeraren, wat natuurlijk het geval
niet is.
Aldus wordt besloten.
Art. 5, aldus gewijzigd, wordt daarop zonder beiaadslaging
of hoofdelijke stemming aangenomen.
De artt. 6 tot en met 13 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 14, luidende:
»l)eze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden
op 1 Januari 1919, met uitzondering van de bepalingen
betreffende de bezoldiging van den leeraar in de gymnastiek,
welke op een nader te bepalen datum, doch uiterlijk op 1
September 1919 in werking treden.
Üp eeistgenoemden datum vervalt de verordening van 15
Juli 1915 (Gemeenteblad n°. 8), gelijk die gewijzigd is bij ver
verordening van 23 Mei 1918 (Gemeenteblad n°. 18). Eveneens
vervallen op dien datum de bepalingen in de verordening van
28 September 1916 (Gemeenteblad n°. 17), voor zoover die de
bezoldiging van den leeraar in het teekenen aan de Hoogere
Burgerschool voor Jongens betreffen."
Op dit artikel zijn door de heeren Eerdmans en Fokker
amendementen ingediend.
Het amendement van den heer Eerdmans luidt: «in stede
van 1 Januari 1919" te lezen: «1 September 1918."
De amendementen van den heer Fokker luiden:
a. te lezen de eerste alinea: de verordening wordt geacht
in werking te zijn getreden op 1 Januari 1919;
b. te lezen in de tweede alinea in plaats van het woord
«eerstgenoemde", het woord «dezen";
c. te lezen in de tweede alinea, iweede zinsnede in plaats
van «dien" het woord «dezen".
Aangezien deze mendementen voldoende worden ondersteund
maken zij een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Eerdmans. M. d. V. Ik zal mijn amendement met
een kort woord toelichten. Mijns inziens strekt de terugwer
kende kracht, die Burgemeester en Wethouders voorstellen
aan deze verordening te geven, zich wel wat over een beperkte
tijdsruimte uit.
Wanneer wij nagaan, dat gedurende de moeilijke tijdsom
standigheden, die nu in toenemende mate het leven bezwaren,
het levensondei houd zeer belangrijk verhoogd is, komt het
mij voor, dat, waar de salarissen van de leeraren dien tijd
niet zijn verhoogd, daarvoor wel eenige compensatie op zijn
plaats is.
Waar in 1918 geene bijzondere toelage is ontvangen, daar
acht ik het billijk deze regeling niet te doen ingaan met 1
januari 1919, maar te doen ingaan met het begin van den
cursus, dat is met 1 September 1918. Waar de Rijksregeling-
Stork terugwerkende kracht verleent tot 1 Januari 1.1., daar
is het zeer zeker niet te veel gevraagd voor deze leeraren
aan niet-rijksinrichtingen de regeling te doen ingaan met
1 September 1918. Verder meen ik hieraan niets meer te hebben
toe te voegen.
De heer Wii.mer. M. d. V. ik zou de aanneming van dit
amendement willen ontraden, want het zal ons plaatsen voor
een consequentie ten aanzien van de binnenkort aan de
orde komende salarisherziening van het gemeentepersoneel.
Ook van hen geldt, dat zij geen duuitetoeslag hebben ont
vangen. Wij zouden derhalve consequent ook hunne salaris
herziening liieuen te doen ingaan met 1 September. Wil men
die consequenlie aanvaarden, dan alleen mag men voor het
amendement stemmen.
De heer Knappert. M. d. V. Ik hoop, dat het voorstel van
den heer Eerdmans zal worden aangenomen en dat men niet
het advies van den heer VVilmer zal opvolgen. Ik had een
zelfde amendement willen indienen, wanneer de heer Eerdmans
het niet reeds had gedaan.
Uit mondelinge mededeeling en van eigen zien weet ik,
dat er door deze categorie van ambtenaren veel is geleden.
In dezen stand heeft in de laatste jaren groote nood ge-
heerscht. Hieraan zou men iets tegemoet kunnen komendoor
de aanneming van dit amendement slechts met deze conse-