DONDERDAG 3 APRIL 1919.
7,3
deze bepaling geldt niet voor overuren noch voor leeraren
in facultatieve vakken."
Mag ik den heer Oostdam vragen, wat hij onder dit laatste
verstaat
De heer Oostdam. Vakken als bijvoorbeeld Hebreeuwsch.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik zou willen opmerken,
dat noch de uitdrukking overuren, noch de uitdrukking facul
tatieve vakken vaststaat. Ueze uitdrukkingen komen toch in
de verordening niet vour.
Men heeft gesproken van vakken, welke niet verplicht zij ri, maar
laten wij dan bedenken dat de gymnastiek ook tot deze vakken
behoort. En waarom zou deze bepaling dan niet gelden voor
den leeraar in de gymnastiek? Dat zou toch niet billijk zijn.
De heer Reimeringer. M. d. V. Ik geloof, dat het het beste
is, mijn eerste amendement te handhaven met deze kleine
toevoeging. Ik erken, dat de redactie van de toevoeging niet
geheel juist is. Nu zegt de geachte Wethouder, dat voor hem
de tijd kort is geweest, maar dat geldt ook voor ons. Zaterdag
avond hebben wij de stukken eerst ontvangen. Het wa's moeilijk
in zoo'n korten tijd een goede redactie te vinden.
De heer Eerdmans. M. d. V. Ik geloof, dat het best mogelijk
is, het amendement van den heer Reimeringer te verduidelijken
door eene enkele toevoeging. De kwestie is niet zeer inge
wikkeld. Wanneer iemand behoort tot eene bepaalde klasse
en hij door het geven van een zeker aantal lesuren een vast
traktement ontvangt, dan zou het toch eene groote onbillijk
heid zijn, wanneer hij door het verminderen van het aantal
parallelklassen, minder salaris zou krijgen. Men richt zijn
levenswijze in naar zijn traktement; wanneer dat traktement
nu door het komen in eene lagere klasse wordt verminderd,
dan zou dit groote moeilijkheden met zich brengen en daarom
is de regeling, dat wanneer men gedurende een zekeren tijd
tot eene bepaalde klasse heeft behoord, men ook daartoe blijvend
behoort, toe te juichen. Dat is een zeer gezond standpunt.
Het komt mij echter voor, dat de tormuleering van de
amendementen, doordat ze achter elkaar komen, een weinig
duister is en daarom zou ik eene poging willen doen de zaak
helderder te maken en daarom aan den heer Reimeringer en
aan den Raad willen vragen: zou men niet met dat idee mede
kunnen gaan, wanneer wij de amendementen aldus lezen:
»Leeraren die bij of na het tot stand komen van de ver
ordening in een van de groepen a of b worden gerangschikt,
kunnen niet door vermindering van het aantal lesuren in een
lagere groep geplaatst worden, indien zij gedurende drie
achtereenvolgende jaren tot deze groepen hebben behoord."
Dan is duidelijk uitgedrukt hetgeen de heer Reimeringer
wenscht en is tegemoet gekomen aan het bezwaar, dat zij die
eenmaal hun levensstandaard op een bepaald salaris hebben
gebaseerd, door toevallige omstandigheden in moeilijkheden
kunnen worden gebracht.
Ik geef dat amendement aan den heer Reimeringer in
overweging. Ik heb er echter prijs op gesteld het even toe te
lichten, omdat ik kan begrijpen, dat wanneer de zaken in
elkaar loopen, het iemand kan gaan schemeren.
De heer Hoogenboom. M. d. V. Ik ga gaarne mede met de be
doeling van den heer Eerdmans om door eene betere redactie het
amendement van den heer Reimeringer aannemelijk te maken.
Maar er is in de redactie, zooals de heer Eerdmans Hie nu
voorstelt, ook een fout en dat is, dat zij niet voorziet in die
gevallen, waarin iemand in dezelfde groep door vermindering
van het aantal lesuren achteruitgaat en dat doet zich namelijk
voor in groep b. In groep a is sprake van e'en vast traktement,
maar in groep b niet, daarin wordt men bezoldigd naar het
aantal lesuren.
Dat is eene leemte, die ook in het voorstel van den heer
Eerdmans voorkomt. Daardoor zouden de leeraren in groep
ódusniet worden geholpen bij vermindering van hun lesuien,
blijvende boven de onderste grens van het voor die groep
gestelde aantal lesuren.
Daarom is het niet zoo eenvoudig, om de bedoeling van de
heeren, hier staande de vergadering in een amendement neer
te leggen, zoodat ik Bufgemeester en Wethouders zou willen
voorstellen, dat zij zouden pogen naar de bedoeling van den
Raad eene gelukkiger redactie te vinden, die wij hier in deze
vergadering onder elkaar niet. zoo in eens kunnen vinden.
De heer van der Lip. Ik kan mij met het eerste gedeelte
van het betoog van den heer Hoogenboom wel vereenigen.
Het is inderdaad niet gemakkelijk het idee van den heer
Reimeringer in een goed geredigeerde bepaling neer te leggen.
En wanneer er nu gewezen wordt op het bezwaar dat ik
wil erkennen dat een leeraar uit groep b in salaris zal
kunnen achteruitgaan door vermindering van het aantal les
uren, dan zou ik er de aandacht op willen vestigen, dat dit
ook het geval zal kunnen zijn met de leeraren van groep c,
wanneer bijvoorbeeld een leeraar, die eerst zes lesuren bad, er
slechts vier krijgt. Daaraan schijnt niemand te denken.
Maar ik kan niet treden in den wensch van den heer
Hoogenboom, dat Rurgemeester en Wethouders op verlangen
van den Raad eene redactie zullen ontwerpen, die aan de
bezwaren tegemoet komt. De Raad heeft zich daarover niet
uitgesproken en Rurgemeester en Wethouders blijven zich
tegen dit amendement verzetten. Wij zien de noodzakelijkheid
daarvan niet in. In de practijk is nog nooit de behoefte aan
een dergelijke bepaling gebleken.
De heer Sijtsma. M. d. V. Het is nog wel heel vroeg en
het zou jammer zijn om nu reeds heen te gaan, maar ik
geloof toch, dat wij met de behandeling van deze verordening
vast loopen. Ik geloof daarom, dat het beter is de behandeling
van deze verordening uit te stellen.
De voorstanders der amendementen kunnen dan trachten
deze in zulk een vorm te gieten, dat zij aannemelijk worden.
De heer Fokker. M. d. V. Ik kan mij niet vereenigen met
het voorstel van den heer Sijtsma, omdat ik bang ben, dat
wij ons in de volgende vergadering voor dezelfde moeilijkheid
zullen geplaatst zien.
Ik heb evenwel een ander voorstel, namelijk dat in eene
motie wordt uitgesproken het verlangen, dat men omtrent
de matenëele wijziging in de verordening heeft en de behande
ling van deze verordening wordt geschorst, totdat met behulp
van den geachten Wethouder, de amendementen zoo zijn ge
redigeerd, dat zij in de verordening passen. Later kan dan
over deze amendementen worden gestemd. Nu zou ik slechts
willen gestemd zien over het beginsel in de amendementen
neergelegd.
De heer Eerdmans. M. d. V. Ik ben van meening, dat de
opmerkingen van den heer Hoogenboom de zaak weer hebben
vertroebeld. Wat de heer Reimeringer wil, geldt ten opzichte
van het behooren tot verschillende klassen. Nu kan men
toch wel eene bepaling ontwerpen, waardoor voorkomen wordt,
dat men in een of andere klasse zou kunnen terugvallen.
Nu spreekt de heer Hoogenboom over wat in een zelfde
categorie kan plaats vinden. Laat hij omtrent een dergelijk
geval een amendement indienen. Wat hij zegT, is evenwel
geen argument tegen hetgeen door den heer Reimeringer is
voorgesteld. Hij zegt: ik ken e^n leeraar, die in de zelfde
klasse blijvende in traktement achteruitgaat. Dat is derhalve
een geheel ander geval. Nu kan men van den heer Reimeringer
niet verlangen, dat hij zijn amendement zoo redigeert, dat
het ook slaat op menschen, die in eene zelfde klasse blijvende
in traktement achteruit zouden gaan. Men kan geen twee
zaken met elkander verbinden, die niet bij elkander behooren.
De heer van der Lip. M. d. V. üp deze wijze komen wij
nooit uit deze moeilijkheid. Wat de heer Eerdmans zegt, is.
mijns inziens onjuist. Men zal de onbillijkheid slechts voor
een klein gedeelte opheffen. Er wordt in het amendement
wel gesproken over de klassen A en B, maar het overgaan
uit klasse B naar C is niet geregeld.
De heer Eerdmans. Ja zeker, lees U maar.
De heer van der Lip. De grootste moeilijkheid zit in ieder
geval in klasse B, omdat het daar het lichtst zal voorkomen,
wanneer bijvoorbeeld een leeraar inplaats van 16 uur, 14
lesuren krijgt, maar daaraan is mijns inziens niet te ontkomen.
Bovendien herhaal ik, dat hetzelfde kan voorkomen met de
leeraren van groep C. Ik kan mij dan ook volkomen begrijpen,
dat de heer Hoogenboom zegt: ik kan er mij niet mede ver
eenigen dat slechts een deel van dé onbillijkheid wordt
weggenomen.
Ik zou den Raad evenwel in overweging willen geven het
gebeele amendement te verwerpen. Het is practisch van geen
beteekenis. Het is nog nooit voorgekomen, dat een leeraar
door het verminderen van het aantal lesuren in salaris is
achteruitgegaan. Mocht dit geval zich voordoen, dan kan
er nog altijd een voorstel worden gedaan om deze onbillijkheid
te voorkomen
De heer Briët. M. d. V. Ik zou het betreuren, wanneer
tengevolge van het feit, dat dit voorstel niet behoorlijk is
geformuleerd, deze zaak schipbreuk zou moeten leiden, en
het amendement zou worden verworpen of ingetrokken. De
bedoeling, die aan het amendement ten grondslag ligt, is
zeer juist. Het is niet billijk dat een leeraar, die jaren lang
een zeker traktement zou hebben genoten, daarin achteruit
zou gaan tengevolge van het verminderen van het aantal
parallelklassen.
En wanneer die bedoeling nu in juiste bewoordingen is
weergegeven, dan zijn wij er.