DONDERDAG
3 APRIL 19ID.
71
fle verschillende scholen, die dooi hun voortdurende bezigheid
met dat vak als het ware gevormd worden tot een volledigen
leeraar. Nu is dat niet het geval met degenen, die het vak
als bijwerk moeten beschouwen. Die hebben voor hun arbeid
meer inspanning, meer bijhouden, meer bijzonder werk te
doen dan degenen die gansch en al leeraar zijn.
Dat is eene zaak, waarvan men werkelijk eenige ervaring
moet hebben. Wanneer men daarbuiten staat kan men wel
denken wat is vier uur, maar vier uur goed les geven, terwijl
men er eene andere betrekking bij heeft, is veel, wanneer men
dan goed onderwijs moet geven en daarbij op de hoogte van
zijn tijd wil zijn. En nu vind ik het onbillijk, dat men in de
regelingen die voor ons liggen, dezen arbeid als het ware iets
minder aanslaat.
Ik neem nu eens als voorbeeld een leeraar in de natuurkunde,
die in de lesuren die hij geelt, het vak niet in vollen omvang kan
onderwijzen, maar daarvan als het ware gecomprimeerd een
overzicht moet geven, als aan het Gymnasium geschiedt. Die
leeraar, die dat als bijwerk heeft, moet zich meer inspanning
getroosten als zijn collega, die dat vak in zijn vollen omvang
behandelt.
Het zal noodzakelijk zijn zoo boven de stof te staan, dat
hij in weinig uren de hoofdzaken kan mededeelen en een
duidelijk begrip van liet onderwerp kan bijbrengen aan de
leerlingen. Dit is veel moeilijker dan wanneer men veel les
uren heeft en men de stof minder beperkt behoeft te behandelen.
Zoo zal bijvoorbeeld de leeraar, die het Hebreeuwsch doceert,
meer voor zijne lesuren moeten werken, dan iemand, die niets
anders doet dan lesgeven. Wanneer deze aangelegenheid zoo
in de Rijksregeling is geiegeld als de geachte Wethouder heeft
gezegd, dan acht ik dit geen voorbeeld, dat moet worden
nagevolgd. Men kan eene regeling onmogelijk goedkeuren,
waarbij men minder wordt betaald voor nog zwaarder werk.
De heer Reimeringer. M. d. V. Ik wil den geachten Wet
houder er voor bedanken, dat hij mijn amendement heeft
overgenomen. Ik trek derhalve mijn amendement in. Slechts
blijft dan nog over het amendement, dat als sub-amendemerit
aan dit amendement is toegevoegd en dat straks aan de orde
zal komen.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik ben het met den heer
Eerdmans niet eens. Ik ben nu wel op dit gebied een leek,
maar ik kan toch niet inzien, dat het doceeren aan iemand,
die b v. een paar uur les in het, Hebreeuwsch heeft te geven,
meer inspauning zal kosten dan aan iemand, die meer uren
- les heeft te geven. Het is slechts, zou ik zeggen, de kwestie,
hoelang men leeraar is. Wanneer men b.v. al lOjaar Hebreeuwsch
doceert, zal het toch wel niet veel inspanning kosten, dan
gaat het als 't ware van zelf. Wat het aantal lessen er mede
te maken heeft, is mij niet duidelijk. De heer Eerdmans ver
geet verder, dat iemand, die slechts weinig lesuren heeft, veel
tijd over houdt, dien hij productief kan maken.
Nu geldt de tusschengroep slechts voor de leeraren in het
Engelsch en Duitsch aan het Gymnasium, die zooveel lesuren
niet hebben en die toch in deze betrekking hun bestaan moeten
vinden. Men kan echter moeielijk beweren, dat een leeraar
in het boekhouden of Hebreeuwsch, die 4 lesuren hebben,
hiervan zullen moeten bestaan, voor hen is het zuiver een
bijverdienste. Is het dan niet voldoende, dat men aan hen
betaalt ƒ5.per lesuur? Welke privaat-docent ontvangt zoo
veel? Ik kan dan ook het nut van het amendement van den
heer Eerdmans niet inzien Ik vind eene salariëering van
ƒ140.-- tot ƒ200.per wekelijksch lesuur voor leeraren met
zoo weinig lesuren zeer voldoende.
De heer Knappert. M. d. V. Het schijnt moeilijk deze zaak
aan den geachten Wethouder duidelijk te maken. Wanneer
ik verschillende uren per week natuurkunde kan bespreken,
dan kost mij dit veel minder moeite dan wanneer ik in een
enkel uur per week een overzicht moet trachten te .geven
van de voornaamste beginselen der natuurkunde. Het zal heM
wat meer moeite en inspanning kosten de stof samen te persen
dan meer uitgebreid de stof te behandelen. Dat is het wat
de heer Eerdmans bedoelt.
Nu zou ik den geachten Wethouder eene vraag willen doen.
Heb ik het goed begrepen, dat de aanneming van het amen
dement van den heer Eerdmans tengevolge zal kunnen hebben,
dat de geheele verordening niet wordt goedgekeurd? Dat zou
ik niet wenschen.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik heb gezegd, dat ik meen
te weten dat het de wensch is van den Minister, dat de jaar
wedden worden geregeld conform aan de Rijksregeling en dat
hij een verordening niet zal goed keuren, wanneer deze
uitgaat boven de Rijksregeling.
Ik herhaal nog eens, dat volgens de Rijksregeling een leeraar,
die beneden de 10 uren les geeft dezelfde jaarwedde heeft
als wij hier voorstellen. Eigenlijk zou van ons bedrag nog
4% af moeten, want Leiden behoort tot de 2de klasse; wij
gaan dus nog een kleinigheid boven de Rijksregeling, maar
wanneer wij nu weder hooger gaan en wij geven den betrokken
leeraren het zelfde salaris, dat wordt voorgesteld voor de
tusschengroep, dan ben ik bang, dat de Minister hieraan zijn
goedkeuring zal onthouden, dat wil zeggen, niet dat de geheele
verordening zal worden afgekeurd, maar wel dit gedeelte van
de regeling.
En wat betreft hetgeen de heer Eerdmans heeft gezegd, dat het
moeielijk is om in die weinige uren de stof te comprimeeren, zou
ik vragenwaarom moet dat gebeuren Waarom moeten die
leeraren, die minder lesuren hebben, comprimeeren? En zoo
dit al zoo is, waarom kost het onderwijs dan zooveel meer
moeite? Ik verklaar dit niet te begrijpen.
De heer Pera. Uit de tweede opmerking van den heer
Eerdmans zijn wij nu te weten gekomen dat hij voornamelijk
op het oog had peisonen, die eigenlijk geen leeraar zijn en
aan den anderen kant hooren wij van den heer Knappert,
dat wij hier hebben te maken met personen, die arbeid ver
richten, dat eigenlijk niet hun gewone werk is. Moet ik hieruit
verstaan, dat zij v\erk op zich nemen waarvoor zij minder
bekwaam zijn, waarvoor zij zich in ieder geval eerst moeten
inwerken? Wanneer zij zich extra moeten voorbereiden voor
iets, dat niet hur. geregeld werk is, is dat een gevolg van
mindere bekwaamheid op dat punt, en ik zie de noodzakelijkheid
om dat meer te betalen eenvoudig niet in.
De heer Fokker. Ik geloof, dat de heer Pera er geen syllabe
van begrijpt en ik zou er prijs op stellen om dat misverstand
even uit den weg te ruimen.
Ik meen dat de heer Knappert heeft willen zeggen, dat het
veel moeilijker is een stof te behandelen in een beperkt kader,
door er enkele details uit te nemen, dan dat men de volheid
van zijn wetenschap overbrengt op personen, die dat geheel
kunnen begrijpen, en dat is juist de moeielijkheid, die extra
moet worden betaald. Ik geloof dat dit de bedoeling was van
den heer Knappert.
Maar nu doet zich juist dit geval voor in de eerste jaren,'
dat iemand leeraar is. Dan zal men de uit stof een selectie
moeten maken en moeten comprimeeren; wanneer men dan
eenige jaren aan eene bepaalde instelling is werkzaam geweest,
komt het mij voor, dat men over die moeilijkheid heen is.
Het is evenals een professor, die pas aanvangt met het college
geven, deze heeft het in de eerste .jaren het moeilijkst met
de voorbereiding van zijn colleges en na eenig tijdsverloop
is de stof in zijn dictaten verwerkt en is het slechts zaak op
de hoogte van den tijd te blijven.
Dat heeft de heer Pera verkeerd begrepen.
De beraadslaging over het amendement wordt gesloten en
het amendement, daarop in stemming gebracht, wordt ver
worpen met 23 tegen 3 stemmen.
Tegen stemmen de beeren J. P. Mulder, Planjer, Oostdam,
Timp, Fokker, Pera, Huurman, van Tul, Rots, van Romburgh,
Heemskerk, de Boer, Boot, Knappert, van der Lip, van der
Pot, Reimeringer, van der Eist, Wilmer, Briët, Hoogenboom,
Sijtsma en van Hamel.
Vóór stemmen de heeren van Gruting, Zwiers en Eerdmans.
De Voorzitter. De heer Reimeringer heeft aan zijn amen
dement riog toegevoegd deze alinea: verder wordt aan de
leeraren van groep R, die gedurende een drietal jaren eene
zekere jaarwedde hebben genoten, deze wedde gewaarborgd,
ook wanneer door geringere klassesplitsing het aantal lesuren
wordt verminderd.
Wenscht de heer Reimeringer zijn amendement nader toe
te lichten
De heer Reimeringer M. d. V. Dit amendement spreekt
voor zich zeil. De billijkheid gedoogt mijns inziens niet, dat
een leeraar, die drie jaar lang een bepaald aantal lesuren beeft
gegeven, door een kleine vermindering in dat getal geschaad
z<>u worden in zijn salaris. Bovendien is mijn voorstel in
overeenstemming met de Rijksregeling.
De heer van der Lip. Dat is eene legende.
De heer Reimerimger. M. d. V. Ik lees evenwel hier het
volgende:
»De Minister van Binnenlandsche zaken heeft aan de Gede
puteerde Staten van de onderscheidene provinciën het volgend
schrijven geiicht:
Door enkele gemeentebesturen is, naar aanleiding van mijn
rondschrijven dd. 22 December 1908, aan Ged. Staten hunner
provincie medegedeeld, dat zij het bezwaarlijk achten de in
parallelklassen gegeven lesuren volgens de aan de R. H R. S.