70
DONDERDAG 3 APRIL 1919.
verhouding dan die van de andere leeraren, die als het
wagentje eenmaal rolt, gewoon zijn dag aan dag les te geven.
Ik vind evenwel in tiet leit, dat sommige leeraren minder
lesuren hebben, geen reden om een lager salaris te geven.
Vandaar dat ik geloof, dat de afwijking van den bestaanden
toestand niet in overeenstemming is met de eischen van het
onderwijs. Bovendien brengt dat het voordeel mede, dat men
dan voor deze leeraren de moeielijkheid ontgaat, dat men
van de eene klasse weder in de andere kan komen. Wanneer
men alles onder de 18 lesuren op een lijn regelt, zal men
ook de moeielijkheid niet hebben, dat een leeraar nu eens
boven de 10 uren lesgeeft en dan weder daarbeneden.
Met deze weinige woorden ter aanbeveling van mijnamen-
dement meen ik te kunnen volslaan.
De heer Reimeringer. M. d. V. Deze verordening is bijna
geheel en al gebaseerd op de Rijksregeling en waar die regeling
leeraren aanwijst, die 10 of meer uren lesgeven, is bij mij de
vraag opgekomen waarom in deze afgeweken wordt van de
Rijksregeling. In de Toelichting van de verordening heb ik
alleen gelezen, dat dit aan plaatselijke omstandigheden moet
worden toegeschreven, maar nu is mij nog niet duidelijk
waarom deze voor de leeraren vrij ongunstige bepaling is
opgenomen in onze verordening.
De heer Pera. M. d. V. Ik heb met eenige verwondering
de toelichting van den heer Eerdmans aangehoord. Zijn
amendement heeft, als ik het wel begrepen heb, de stelling tot
basis: minder werk, grooter inspanning. Dat is eene logica,
die hier eigenlijk op dit benedenrond niet gekend wordt.
Zoo iemand, die minder lesuren had, heeft natuurlijk voort
durend rondgezien naar ander werk en daarmede aangevuld
wat hij noodig had voor zijn levensonderhoud en de leeraren
mogen ook elders lesgeven, wanneer zij hier te weinig uren
hebben. Dat is ook voortdurend voorgekomen en daar heb ik
niets tegen
Maar het wil mij voorkomen, dat de heer Eerdmans op
grond van die stelling eigenlijk had moeten komen met het
wegnemen van alle grenzen, en had moeten zeggendie inspan
ning geldt voor alle leeraren, afgezien van het aantal uren,
dat zij gewoonlijk lesgeven en daarom moeten zij allen gelijk
gesteld worden; dus dan zouden wij eigenlijk \oor alle
leeraren moeten vaststellen een vast loon. Ik weet niet of ik
op het oogenblik de zaak goed heb begrepen, maar mij dunkt
dat de conclusie van zijn betoog daarop zou neerkomen. Doch
bij mij is na het betoog van dien geaehten spreker de vraag
opgekomen: wanneer wij de grens van 12 uren laten vervallen,
waarom wij dan ook niet de grens van 18 intrekken, omdat
de heer Eerdmans met nadruk heeft gezegd, dat een leeraar,
die minder lesuren heeft, meer moeite heeft om zich in te werken.
Mijnheer de Voorzitter. Het komt mij nu voor, dat de
motieven, die de aanleiding zijn geweest tot het indienen van
dat amendement, ons niet kunnen bewegen om daarin mede
te gaan.
De heer Reimeringer wil het cijfer 12 in 10 veranderd
hebben. Ik zou op het oogenblik geen strijd willen voeren of
het 12 uur moet zijn dan wel 10 uur, het is eene verandering,
die in zeker opzicht van geringe beteekenis is. In aanmerking
genomen, dat Burgemeester en Wethouders wel reden zullen
hebben gehad om bet getal 12 te verkiezen, acht ik het het
best, dat de Raad met het voorstel van Burgemeester en Wet
houders medegaat.
De heer van der Lip. M. d. V. Wat betreft het gesprokene
door den heer Eerdmans, wil ik beginnen met te zeggen,
dat ik mij aansluit aan hetgeen hieromtrent door den heer
Pera is opgemerkt. Ook mij komt het voor, dat het betoog
van den heer Eerdmans meer gaat tegen de verdeeling in
klassen in het algemeen dan tegen de klasseïndeeling, die
door Burgemeester en Wethouders is voorgesteld. Precies
hetzelfde wat door den heer Eerdmans is betoogd tegen de
onderscheiding der laagste twee klassen kan woiden aange
voerd tegen de twee klassen, die in zijn systeem zouden blijven
bestaan. De heer Eerdmans vraagt: waarom moet een leeraar,
die 9 uur les geeft minder gehonoreerd worden dan een
leeraar, die 12 uur les geeft? Met evenveel recht zou men
kunnen vragen: waarom moet een leeraar, die 17 uur les
geeft minder gesalarieerd worden dan een leeraar, die 19
uur les geeft? En hiertegen schijnt de heer Eerdmans toch
geen bezwaar te hebben.
Ik wil er verder op wijzen, dat het niet juist is, dat door
het amendement van den heer Eerdmans de moeilijkheid zal
vervallen, dat een leeraar van de eene klasse zal kunnen
komen in eene andere klasse. Die moeilijkheid blijft natuur
lijk bestaan, omdat men in ieder geval twee klassen over
houdt. De argumentatie van den heer Eerdman is derhalve
niet juist. Wil hij consequent zijn, dan mpet hij iedere klasse-
indeeling afkeuren.
Er valt natuurlijk over te praten, welke klasseverdeeling
de juiste is. Wij hebben op dit punt de Rijksregeling gevolgd.
Wui dt het amendement van den heer Eerdmans aangenomen,
dan zal het gevolg zijn, dat de leeraren van klasse C wat meer
zullen ontvangen dan volgens het voorstel van Burgemeester
en Wethouders het geval zal zijn. Zij zullen dan ontvangen
evenals de leeraren van klasse B 160.f 220.perweke
lijksch lesuur, terwijl volgens de Rijksregeling leeraren van
klasse C krijgen ƒ140.ƒ200.— per wekelijksch lesuur. De
Raad zal daarom verstandig doen het amendement niet aan
te nemen. Ik vrees toch, dat de verordening dan niet zal
worden goedgekeurd. Ik meen te weten, dat de Regeering
geene verordening goedkeurt, die uitgaat boven de Rijks
regeling en het amendement zou tengevolge hebben, dat klasse C
uitging boven de Rijksregeling.
In andere gemeenten heeft men eene zelfde klassificatie,
err in sommige is het salaris van leeraren die onder klasse
C vallen lager dan door ons wordt voorgesteld. Volgens rie
verordening van Utrecht bijvoorbeeld, waar men ook drie
klassen heeft, ontvangen de leeraren met minder dan 10 les
uren per wekelijksch lesuur 135.f 195.in Groningen
f 130.- f 10Ó.—Daar blijft men dus nog beneden het
bedrag dat hier wordt voorgesteld. Dit komt hierop neer dat
wij voor deze leeraren de 4 niet hebben afgetrokken, wat
in genoemde plaatsen wel gedaan is. Mijns inziens zullen de
leeraren met zulk een beperkt aantal lesuren een mooi
salaris ontvangen. En aan de Hoogere Burgerschool èn aan
het Gymnasium is een leeraar met 4 lesuren.
Zoo'n leeraar zal krijgen een maximum van f 800.per
jaar en wanneer men nu rekent, dat hij daarvoor 160
uren lesgeeft (het leerjaar berekent op 40 weken), dan komt
dat op 5.— per lesuur. Dat lijkt mij op zichzelf al een
heel mooi salaris.
Wat nu de groep b betreft, die is, zooals men weet-, opge
nomen voornamelijk met het oog op de leeraren in het Duitsch
en het Engelsch aan het Gymnasium. Op het oogenblik zijn
er geen andere leeraren die onder die groep vallen. En nu
bestaat er in de geldende verordening ook voor hen een
aparte regeling, die noodig is geacht, omdat die leeraren min
of meer in een bizondere conditie verkeeren. Zij hebben niet
een volle betrekking, maar moeten daarin toch betrekkelijk
een bestaan kunnen vinden, terwijl het voor leeraren, die
bijvoorbeeld slechts 4 of 6 uren lesgeven, natuurlijk zuiver
eene bijbetrekking is. Want wat is nu eigenlijk vier of zes
uren les in de week? Dat beteekent niet veel. Daarom komt
ons het verschil in salariëering tusschen de leeraren van
groep b en c volkomen juist en logisch voor.
Het komt mij dus voor, dat het amendement van den heer
Eerdmans geen aanbeveling verdient.
Anders staat het met het amendement van den heer
Reimeringer. Burgemeester en Wethouders willen bij nader
inzien toegeven, dat er meer te zeggen is voor een grens
van 10 uur dan voor een van 12 uur. niet alleen omdat de
Rijksregeling ook deze grens van 10 uur heeft, maar ook
omdat men die ook vindt aangenomen in verordeningen van
andere gemeenten. Burgemeester en Wethouders zijn dus
bereid dit amendement van den heer Reimeringer over te
nemen. Dat zal voor twee leeraren een verschil maken, name
lijk voor één leeraar aan de Hoogere Burgerschool en één
aan het Gymnasium; die zullen dus in salaris wat vooruit
gaan, maar" verder zou ik ons stelsel willen handhaven, voor
namelijk hierom, omdat wij dan blijven conform de Rijks
regeling en wij bij aanneming van het amendement van den
heer Eerdmans aan de leeraren vallende in de laagste groep
een hooger salaris zouden geven dan volgens de Rijksregeling,
hetgeen zeker bij den Minister bezwaar zal ontmoeten en
waarvoor ook op zichzelf, zooals ik meen te hebben aange
toond, geen reden bestaat.
De heer Eerdmans. M. d. V. Wij moeten wanneer ik
goed heb gezien bij de leeraren drie groepen onderscheiden
en nu vallen in de eerste categorie diegenen, die boven de
18 uren les geven. Omdat ik nu in die grens van 18 geen
verandering wil brengen, zegt men: uwe logica is niet in
orde, want gij zoudt de scheiding van het aantal lesuren boven
en onder de 18 uren ook moeten laten vervallen.
Het komt mij voor, dat dit niet juist is, want ik zeg, dat
er feitelijk drie groepen zijn. Er zijn in de eerste plaats leeraren,
die gansch en al overvuld zijn met hun leeraarsambt en er zijn
enkele anderen, die daaronder vallen doch die door combinatie
met onderwijs aan andere inrichtingen ook hun tijd geheel
vullen als leeraar, maar in de derde plaats is er een categorie
van personen, die eigenlijk geen leeraar zijn in het gewone
leven, maar die de leeraarsbetrekking hebben als een bijambt.
Dit is nu de oplossing in het raadsel voor den heer Pera, die
deze zaak niet juist van mij had begrepen, dat de laatste
categorie nu zal worden gerekend minder te moeten worden
betaald, omdat die categorie dat doet als bijwerk. Voor mij
is dat niet te rechtvaardigen. Deze menschen zijn leeraren,
maar zij zijn niet op één lijn te stellen met de leeraren aan