56 leerares, genoemd onder h f 1500.en voor de leerares ge noemd onder i f 1200.bedraagt. Voor een leerares lelt als diensttijd mede de tijd doorge bracht als leerares aan gymnasia, boogere burgerscholen, lycea en middelbare scholen voor meisjes en als onderwijzeres aan een kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen, voor een leeraar de tijd doorgebracht als leeraar aan gymnasia', hoogere burgerscholen, lycea, middelbare handelsscholen, zee vaartscholen, handelsdagscholen, middelbaar technische scholen en middelbare scholen voor meisjes en als onderwijzer aan een kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen. Diensttijd aan lagere scholen telt voor de helft mede, tot een maximum van 6 jaren. Voor een Doctor, gepromoveerd aan een Nederlandsche Universiteit of Hoogeschool wordt twee jaren meer dan de werkelijke diensttijd vergolden. Deze bepaling geldt niet voor de Directrice. Art. 3. Het maximum aantal lesuren per week voor de leeraressen of leeraren wordt vastgesteld als volgt: voor de onder a, bc, d, lo en d, 2o genoemde op 16 uren; voor de onder d, 3o, e, g, h en i genoemde op '10 uren voor de onder j en k genoemde op 2 uren. Art. 4. Een leerares of leeraar kan evenwel in het vak, waarvoor zij ot hij is aangesteld, met meer dan het in het vorige artikel bepaalde maximum aantal lesuren belast worden. In dat geval genieten de onder a, b. c, d, lo. d, 2o. d, 3o. e, g en k genoemde voor elk wekelijksch lesuur boven dat maximum een bezoldiging van f 110.de onder h genoemde van f 100.de onder i genoemde van f 80.en de onder j genoemde van f 50.— 's jaars. In geen geval echter kunnen aan een leerares of leeraar buiten haar of zijn toestemming meer dan 25, respectievelijk 30 lesuren per week worden opgedragen. Art. 5. Alvorens de leerares of leeraar in het genot wordt gesteld van eenige periodieke verhoogingen van wedde in deze ver ordening bedoeld, winnen Burgemeester en Wethouders omtrent de geschiktheid en plichtsbetrachting van debetrokken leerares of den betrokken leeraar het advies in van de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs. Diens advies wordt door Burgemeester en Wethouders aan den Gemeenteraad overgelegd. Art. 6. Voor tijdelijke leeraressen of leeraren wordt het bedrag hunner jaarwedde telkens bij hunne aanstelling bepaald. Gaat een tijdelijke leerares of een tijdelijk leeraar over in vasten dienst, dan worden de jaren, door haar of hem in tijdelijkeri of vasten dienst doorgebracht, bij de berekening der haar of hem toekomende periodieke verhoogingen medegerekend. Art. 2, derde, vierde en vijfde lid, is ten deze van toepassing. Art. 7. Ingeval van eene vacature wordt voor de waarneming der lesuren eene vergoeding verleend van f 3.per werkelijk gegeven lesuur. In andere gevallen kan alleen dan, wanneer de tijdelijke toestand langer dan eene maand achtereen volgens duurt, voor elk daarna waargenomen lesuur deze vergoeding worden uitgekeerd. Art. 8. Aan de leeraressen of leeraren kan, na ingewonnen advies van de Commissie van Toezicht, het geven van onderwijs worden opgedragen, zoowel aan bestaande als aan nog op te richten gemeente instellingen van middelbaar of voorbereidend hooger onderwijs, met inachtneming echter van de slotalinea van art. 4. Aan de leerares of den leeraar in de plant- en dierkunde kan bovendien het geven van onderwijs aan de Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen en aan de hoogste klassen der Meisjesschool 2e klasse worden opgedragen. Art. 9. Met uitzondering van de leerares in de handwerken en van de leeraressen of leeraren in het schoonschrijven en de staats wetenschappen, mogen de leeraressen of leeraren, wier bezol diging bij deze verordening geregeld is, zonder toestemming van den Gemeenteraad geene bezoldigde betrekking, buiten de in het vorig artikel bedoelde, aannemen. Art. 10. Aan de leeraressen of leeraren, wier bezoldiging bij deze verordening geregeld is, wordt met het einde van den cursus, waarin zij den leeftijd van 65, respectievelijk 70 jaar hebben bereikt, ontslag uit hunne betrekking verleend. Art. 11. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 Januari 1919, met uitzondering van de bepalingen be treffende de bezoldiging van de leerares in de gymnastiek, welke op een nader te bepalen datum, doch uiterlijk op 1 September 1919 in werking treden. Op eerstgenoemden datum vervalt de verordening van 23 September 1915 (Gem.Blad No. 17), gelijk deze gewijzigd is bij verordening van 13 Juni 1918 (Gem.Blad No. 22). Even eens vervallen op dien datum de bepalingen in de verorde ning van 28 September 1916 (Gem.Blad No. 17), voor zoover die de bezoldiging van de leerares in het teekeiien aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes betreffen. b. in te trekken Uw besluit van 26 Juni 1913, waarbij het perceel Pieterskerkgracht no, 5 voor den leeraar in de gym nastiek M. A. A. Steyns als kostelooze ambtswoning werd aangewezen met genot van vrije verlichting en vrij duinwater, onder bepaling dat deze intrekking zal ingaan op den datum, waarop de bepalingen betreffende de bezoldiging van den leeraar in de gymnastiek aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens in werking treden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 4